De laatste jaren lijkt er in Westerse landen een toename te zijn van het percentage baringen dat wordt ingeleid.  Het doel van deze studie was om inzicht te geven in het percentage inleidingen met en zonder medische indicatie in Zweden tussen 1999 en 2012, en daarnaast in de relatie met het risico van inleiding op ongeplande keizersnede en vacuümextractie.

Deze Zweedse retrospectieve cohortstudie omvat ruim een miljoen (1.078.536) spontane en ingeleide baringen van eenlingen tussen 37+0 en 41+6 weken zwangerschap. De geïncludeerde baringen konden spontaan (zonder kunstverlossing) eindigen, na een ongeplande keizersnede of door vacuumextractie; baringen werden geëxcludeerd bij complicaties door foetale sterfte, congenitale afwijkingen, forcipale extractie en geplande keizersnede.

In het cohort stijgt het aantal inleidingen tussen 1999 en 2012 met 60% (naar 12,9%). Bij 55-60% vindt  de inleiding plaats zonder medische indicatie. Vergeleken met een spontaan begin van de baring is bij een inleiding het risico op keizersnede driemaal groter voor primiparae (24,8 versus 8,5%) en 2,5 maal groter voor multiparae (9,8 versus 4,3%) en is het risico op vacuümextractie ook significant hoger voor primiparae (16,7 versus 14,2%) en multiparae (4,1 versus 2,9%).

In vergelijking met een spontaan begin van de baring is er bij inleiding zonder medische indicatie een hoger risico op keizersnede: tussen 37 en 39 weken OR: 1.38; 1.31 – 1.45, tussen 39 en 42 weken OR: 3.20; 3.23 – 3.41. Bij inleiding op medische indicatie is het risico op een keizersnede alleen hoger tussen 39 en 42 weken (OR: 1.74; 1.66 – 1.82). Voor alle à-terme baringen ingeleid zonder medische indicatie geldt een significante toename op het risico op vacuümextractie (van 1,2 tot 1,5 maal zo groot).

De auteurs adviseren om bij counseling over inleiding bij de baring te betrekken welke hogere  risico’s er zijn op ongeplande keizersnede en vacuümextractie.