Het verloskundige verwijsbeleid in Nederland is momenteel onderwerp van veel onderzoek. Ank de Jonge (AVAG/VUmc) presenteert het spraakmakende onderzoek over thuis- versus klinisch bevallen. Marloes Maassen (UMC Maastricht) gaat in op haar retrospectieve analyse van de LVR-data naar uitkomsten bij laag risico vrouwen in de 1e en 2e lijn. Tot slot presenteert Pien Offerhaus (KNOV) een analyse van de Nederlandse verwijscijfers en de uitkomsten.
Thuis beginnen en eerlijk zijn over het eind.
Dr. Ank de Jonge
Verloskundige/senior onderzoeker
Midwifery Science, EMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg
VU medisch centrum, Amsterdam
Wat weten we over de veiligheid van thuis bevallen? En over andere voor- en nadelen? Welke informatie hebben vrouwen en hun partners nodig om een keuze te kunnen maken over plaats van bevalling?
Weinig onderwerpen in de verloskunde roepen zoveel emoties op als de thuisbevalling. De discussie wordt vaak bepaald door fervente voor- en tegenstanders. ‘Believers’ geven de indruk dat thuis bevallen vanzelfsprekend is. ‘Non-believers’ zien voortdurend beren op de weg in de thuissituatie maar niet in het ziekenhuis. Geen wonder dat zwangeren en hun partners soms niet goed weten wat ze nu moeten kiezen. Er zijn steeds meer onderzoeksresultaten beschikbaar die we kunnen gebruiken in de voorlichting over plaats van bevalling. Door onze voorlichting meer te baseren op feiten dan ideologie, kunnen cliënten beter kiezen wat bij hen past.
Interventies bij low-risk bevallingen in Nederland, 1e versus 2e lijn
Drs. M.(Marloes) S. Maassen, AIOS gynaecologie, Ikazia ziekenhuis Rotterdam
In Nederland vindt 35% van de bevallingen plaats in de eerste lijn. Tijdens de bevalling wordt 30% verwezen naar de tweede lijn. High-risk bevallingen en sommige low-risk bevallingen vinden plaats in de tweede lijn. In dit retrospectieve onderzoek werd het aantal interventies tijdens de bevalling tussen low-risk bevallingen in de eerste en de tweede lijn vergeleken. Bij low-risk zwangeren die in de tweede lijn waren gestart met de bevalling vonden significant meer interventies plaats dan bij zwangeren die in de eerste lijn waren gestart. Mogelijke verklaringen hiervoor: de tweedelijns groep is niet volledig low-risk, gebruik van bekende risicofactoren voor interventies in de tweede lijn – zoals inleiden van de bevalling en gebruik van CTG-, en de gynaecoloog zou geneigd kunnen zijn sneller in te grijpen. Onderzoek naar de relatie tussen de geplande plaats van bevallen, manier van bevallen en de neonatale en maternale uitkomst is dus nodig.
Hoe veilig is de eerstelijns baring?
Pien Offerhaus, Msc, KNOV
In het Nederlands verloskundig systeem dient adequate risicoselectie ervoor te zorgen dat de bevalling na een gezonde zwangerschap veilig in de eerste lijn kan plaatsvinden. Maar hoe goed functioneert dit? Stijgende verwijscijfers en een relatief hoge perinatale sterfte zijn aanleidingen om deze risicoselectie te evalueren, en te zoeken naar eventuele mogelijkheden voor verbetering. Een aanzet daartoe werd al gedaan, onder andere door Marianne Amelink die liet zien dat van alle verwijzingen tijdens of direct na de partus het grootste deel zonder spoed plaatsvindt. Het op in deze parallelsessie gepresenteerde project is een vervolg op haar onderzoek. Aan de hand van het cohort eerstelijnsbaringen 2000-2007, geregistreerd in de database van stichting PRN, zal worden onderzocht in welke mate vrouwen tijdens of kort na de bevalling (met spoed) worden verwezen naar de gynaecoloog, en wat daarbij de perinatale resultaten zijn. Er wordt gezocht naar aanwijzingen dat perinatale problemen al vóór de baring voorspeld hadden kunnen worden. Mogelijk kan in bepaalde situaties verwijzing naar de gynaecoloog beter vóór de baring plaats vinden. Daarbij zal onder andere gekeken worden naar een lange zwangerschapsduur en/of een laag geboortegewicht als voorspellende factor voor ongunstige perinatale resultaten bij eerstelijns baringen.