Ronde 2: parallelsessies 5-8

15.20 – 16.50 uur

In deze tweede ronde vonden vier parallelsessies plaats van anderhalf uur. In deze themasessies werden meerdere korte presentaties passend bij het thema gegeven en was er ruimte voor discussie.

Sessie 5 – Cliënt centraal

Begeleider van deze sessie was Pien Offerhaus, KNOV

Cliënt Centraal in het Geboortecentrum Onderzoek
Inge Boesveld, MSc. Onderzoeker, Jan van Es Instituut

Op 1 januari 2013 is door ZonMw gefinancierde Landelijke Evaluatie van Geboortecentra (het Geboortecentrum Onderzoek) van start gegaan. In deze evaluatie wordt onder andere gekeken naar de relatie tussen organisatie en integratie van geboortecentra en verschillende uitkomsten (zoals doelmatigheid, perinatale- en maternale uitkomsten, cliënt- en  medewerkers-ervaringen). Een van de onderdelen van integratie is ‘integratie van zorg’ waarbij de focus ligt op de ervaringen van de individuele cliënt met de zorgaanbieders en de zorg zelf. Centraal staat hierbij de behoefte van de cliënt. Aspecten als case-management, ervaren continuïteit, individueel geboorteplan, beschikbare gewenste faciliteiten en omgaan met cliëntervaringen vanuit de organisatie spelen hierbij een rol. Bij alle geboortecentra in Nederland zal door middel van kwantitatief en kwalitatief onderzoek de mate van integratie worden bepaald. De methode en de eerste voorlopige resultaten op het gebied van ‘integratie van zorg’ in geboortecentra werden tijdens het congres gepresenteerd.

Download hier de presentatie van Inge Boesveld

Is de slagingskans van borstvoeding in de eerste weken postpartum gerelateerd aan de plaats van de baring?
Paul de Cock (PhD), senior-onderzoeker, Midwifery Science, AVAG, EMGO+/VUmc

Borstvoeding levert op korte en lange termijn gezondheidswinst op voor zowel moeder als kind. Recent onderzoek heeft aangetoond dat vrouwen, die van plan waren thuis te bevallen, vaker borstvoeding gaven dan vrouwen die van plan waren om in een ziekenhuis te bevallen (Brocklehurst, 2011). Het is echter mogelijk dat de intentie om thuis te bevallen en van het geven van borstvoeding aan elkaar gerelateerd zijn. Om te testen of thuis bevallen een predictor is voor het geven van borstvoeding, hebben we binnen de groep van vrouwen die van plan waren thuis te bevallen, gekeken naar de slagingspercentages voor borstvoeding in relatie tot de uiteindelijke plaats van bevalling. Voor deze studie werd gebruik gemaakt van de Deliver data (Mannien et al., 2012).

Vrouwen die thuis bevielen bleken een hoger slagingspercentage voor borstvoeding te hebben dan vrouwen die in het ziekenhuis bevielen. Echter, vrouwen die in het ziekenhuis bevielen, onder begeleiding van een eerstelijns verloskundige, verschilden niet significant van vrouwen die thuis bevielen.

Download hier de presentatie van Paul de Cock

Nederlandse vrouwen in eerstelijns verloskundige zorg bij de start van de baring: welke methode van omgaan met pijn prefereren zij en welke methode gebruiken zij?
Trudy Klomp, MSc. senior docent AVAG Midwifery Science VUmc

We hebben onderzocht of er een associatie is tussen  karakteristieken van  zwangere vrouwen en hun prenatale voorkeur en gebruik van pijnmedicatie tijdens de baring. 1.511 vrouwen participeerden in deze studie, 15.9% van de vrouwen prefereerden prenataal een methode van pijnmedicatie, 25.3% van de vrouwen met een prenataal geprefereerde pijnmedicatie gebruikten daadwerkelijk deze pijnmedicatie. Een niet Nederlandse etnische achtergrond en een geplande poliklinische baring waren geassocieerd met een prenatale preferentie voor pijnmedicatie. Primipariteit en een geplande poliklinische baring waren geassocieerd met daadwerkelijk gebruik van prenataal geprefereerde pijnmedicatie. Verder vonden we dat 85.5% van de vrouwen die prenataal geen preferentie hadden voor pijnmedicatie daadwerkelijk geen gebruik maakten van enige pijnmedicatie. Verloskundige hulpverleners zouden de onvoorspelbaarheid van het baringsproces met hun zwangere vrouwen moeten bespreken en het feit dat het gebruik van pijnmedicatie tijdens de baring vaak niet overeenkomt met de preferenties van vrouwen prenataal.

Download hier de presentatie van Trudy Klomp

Sessie 6 –  Gezondheidsbevordering bij kwetsbare groepen

Begeleider van deze sessie was Marianne Nieuwenhuijze, AVM

De effecten van een computer tailoring en health counseling intervention om alcoholgebruik tijdens de zwangerschap terug te dringen
Ir. Nickie Y. van der Wulp, coördinator Reinout Pfeiffer Kenniscentrum Alcohol en Gezondheid, Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP)

In deze studie werden 393 zwangere vrouwen, die alcohol gebruikten, gerandomiseerd aan één van drie condities toegewezen: voorlichting door verloskundigen (Health Counseling; HC), e-health of reguliere zorg (RZ) om te onderzoeken of HC en e-health invloed hadden op het stoppen of verminderen van prenataal alcoholgebruik drie en zes maanden na baseline. Analyses toonden aan dat na zes maanden meer e-health-respondenten gestopt waren met het gebruik van alcohol en onder bepaalde voorwaarden hun alcoholgebruik sterker verminderd hadden in vergelijking tot RZ-respondenten. HC had geen significant effect op de twee uitkomstvariabelen. Een mogelijke verklaring voor de ineffectiviteit van HC is dat verloskundigen de interventie niet goed geïmplementeerd hadden. In de discussie werd besproken wat het belang is van een brede implementatie van de e-health interventie. Tevens werd besproken welke barrières verloskundigen hebben ervaren bij de implementatie van HC en hoe deze kunnen worden weggenomen.

Download hier de presentatie van Nickie van der Wulp

Te laat voor de eerste controle. Wie komt er te laat? Wat zijn de gevolgen voor moeder en kind?
Kirsten Heetkamp, MA, MSc. 1e lijns verloskundige en verloskundige-onderzoeker, Hogeschool Rotterdam, VAR, Verloskundigenpraktijk Marga Kortekaas/Kirsten Heetkamp, Den Haag

Het doel van het programma ‘Klaar voor een Kind’ uit Rotterdam betreft de verbetering van de perinatale uitkomsten. Een gunstige beïnvloeding van die uitkomsten is niet eenvoudig. Mede doordat een deel van de vrouwen niet voor 12 weken op de eerste controle verschijnen. Hoe eerder vrouwen op eerste controle komen, des te sneller een eventueel verhoogd risico kan worden vastgesteld, waarop een adequaat interventietraject kan worden ingezet.

In de internationale literatuur bestaat discrepantie over de persoonskarakteristieken van vrouwen die te laat in zorg komen, bijvoorbeeld het effect van pariteit of maternale leeftijd op het tijdstip van in zorg komen. Om hier duidelijkheid over te krijgen, hebben we een analyse uitgevoerd met gegevens van de Perinatale Registratie Nederland. Daarnaast hebben we gekeken naar de gevolgen van het later in zorg komen voor de zwangerschapsuitkomsten van moeder en kind. Tijdens de presentatie werd ingegaan op de uitkomsten uit deze analyse.

Download hier de presentatie van Kirsten Heetkamp

Roken, depressie en socio-demografische variabelen bij Vlaamse vrouwen gedurende zwangerschap en postpartum
Katrien de Wilde, MSc. HUB-KaHo Sint-Lieven

Er werd onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen depressieve gevoelens , socio-demografische variabelen en rookgedrag tijdens zwangerschap en postpartum door middel van een observationele, prospectieve, niet-interventionele studie. Data werden verzameld gedurende drie meetpunten bij 523 respondenten. Recente ex-rokers rapporteerden minder gevoelens van depressie dan rokers, onafhankelijk van hun opleidingsniveau, wat suggereert dat rookstop kort v??r of bij het begin van de zwangerschap eventuele symptomen van depressie niet verergert tijdens zwangerschap en postpartum. De gemiddelde depressiescores zakken in het postpartum, behalve bij laag opgeleide rooksters. Hun score blijft verhoogd gedurende zwangerschap en postpartum, wat suggereert dat roken hen helpt  in het omgaan met moeilijke leefomstandigheden.

Het is belangrijk om de vrouwen op te sporen die gespecialiseerde hulp nodig hebben. Aandacht besteden aan depressieve symptomen en aangepast rookstopadvies aanbieden aan lager opgeleide zwangere vrouwen en hun rokende partner zou de prevalentie van roken kunnen verminderen.

Download hier de presentatie van Katrien de Wilde

Zorgpaden voor niet-medische risicofactoren in de verloskundige zorg
Drs. Amber A. Vos – arts/onderzoeker Healthy Pregnancy 4 All studie, Erasmus MC

In april 2011 is het Healthy Pregnancy 4 All project gestart in 14 gemeenten. Onderdeel van dit project is systematische risicosignalering in de zwangerschap. Met het risicosignaleringsinstrument ‘R4U’ worden op systematische wijze medische en niet-medische risico’s gesignaleerd. Deze risicofactoren worden verbonden aan zorgpaden om te voorzien in efficiënte zorgtoeleiding. De zorgpaden worden ontwikkeld in lokale bijeenkomsten met verloskundigen, gynaecologen en ondersteunende hulporganisaties uit de niet-medische sector (vb maatschappelijk werk). Het lokale zorgaanbod wordt in beeld gebracht, prioriteiten geïnventariseerd en contactpersonen per organisatie aangewezen. Naast vroegtijdige inzet van de meest geëigende zorg, biedt betrokkenheid van ketenpartners ook continuïteit van zorg na de zwangerschap.

In deze voordracht werden procesresultaten van het project worden besproken: de nulmeting, het stappenplan en slaag- en faalfactoren komen aan bod. Met de ontwikkeling van zorgpaden komen medische en niet-medische zorgverleners (opnieuw) met elkaar in contact. Hierdoor komen zorgverleners, gemeenten, de GGD en andere hulporganisaties vaker en doelgericht samen en raken zij bekend met elkaars deskundigheden en zorgaanbod waardoor korte lijnen worden geïntroduceerd.

Download hier de presentatie van Amber Vos

Sessie 7 – Cliënt centraal

Begeleider van deze sessie was Hanneke Torij, VAR

Wat is de invloed van verwijzing bij een geplande thuisbevalling, vergeleken met verwijzing bij een geplande ziekenhuisbevalling op tevredenheid met de verloskundige zorgverlener?
Dr. Caroline Geerts, basisarts en senior-onderzoeker, Midwifery Science, AVAG/EMGO+/Vumc

Laag risico vrouwen hebben de keus tussen een thuis bevalling of een bevalling in het ziekenhuis (poliklinisch) begeleid door een eerstelijns verloskundige. Bij complicaties wordt de vrouw verwezen naar de tweede lijn. Er wordt gedacht dat met name verwijzing van thuis naar ziekenhuis een negatief effect heeft op de bevallingservaring van de vrouw. De verloskundige zorgverlener kan de bevallingservaring van de vrouw beïnvloeden. In dit onderzoek vergeleken wij een tweetal tevredenheidscores tussen vrouwen die verwezen werden en een thuisbevalling versus een ziekenhuis bevalling hadden gepland.

Van de 2092 vrouwen in deze studie plande 1294 (61.9%) een thuis bevalling en 798 (38.1%) een ziekenhuis bevalling. Primiparae die een ziekenhuis bevalling planden en verwezen werden scoorden lager op de tevredenheidsschaal vergeleken met primiparae die een thuis bevalling planden en verwezen werden. Bij multipara werden geen verschillen in tevredenheid met de zorgverlener waargenomen.

Download hier de presentatie van Caroline Geerts

De mening van verloskundige hulpverleners over integrale zorg: een delphi-studie.
Hilde Perdok, RM, MSc, junior midwife researcher, Midwifery Science, AVAG/EMGO+/VUmc

Het doel van de studie was om zicht te krijgen op de zienswijze van professionals binnen de verloskunde over integratie van zorg en de betrokkenheid van eerstelijns verloskundigen in de zorg voor zwangeren met een “moderate risk” indicatie. Deze Delphi studie bestond uit 3 rondes vragenlijsten. Een heterogene panel van 50 professionals in de verloskunde bestaande uit gynaecologen, eerstelijns verloskundigen, klinisch verloskundigen en obstetrische verpleegkundigen hebben hieraan deelgenomen.

Deze studie toont dat professionals in Nederland integratie van zorg belangrijk vinden. Echter, wat betreft de verdeling van verantwoordelijkheden en taken is er voor de meeste “moderate risk” indicaties weinig overeenstemming tussen de professionals. Voor een succesvolle implementatie van een geïntegreerd systeem binnen Nederland is het noodzakelijk dat rekening wordt gehouden met verschillen in visies en belangen van professionals.

Download hier de presentatie van Hilde Perdok

Continuïteit van zorg: wat is belangrijk voor vrouwen die verwezen worden van eerste- naar tweedelijn tijdens de baring?
Dr. Ank de Jonge, verloskundige en senior-onderzoeker, Midwifery Science, AVAG, EMGO+/VUmc

Een belangrijk doel van integrale zorg is om meer continuïteit van zorg te bereiken. Er is nog weinig bekend over welke vorm van continuïteit vrouwen belangrijk vinden. In een kwalitatieve interviewstudie onder 27 vrouwen die werden verwezen tijdens de baring van de eerste- naar de tweedelijn is onderzocht hoe vrouwen continuiteit van zorg hebben ervaren en wat ze daarvan verwachten. Van deze vrouwen hadden 9 hun baring thuis gepland, 16 in het ziekenhuis en 2 in een bevalcentrum. Welke aspecten van continuiteit zijn voor vrouwen essentieel? Welke aspecten waarderen ze maar verwachten ze niet altijd? Hoe belangrijk is de angst voor transport in de keuze van vrouwen voor plaats van bevalling? In deze presentatie kijkt u naar continuiteit van zorg door de ogen van vrouwen en leert u op een andere manier dan u gewend bent te kijken naar de vraag: waar willen vrouwen bevallen?

Download hier de presentatie van Ank de Jonge

Sessie 8 – Opvallend studentenonderzoek van de Verloskunde Academies

Begeleider van deze sessie was Marion van Harn, VAR

Presentaties van opvallende onderzoeken, opgezet en uitgevoerd door studenten van de verloskunde academies van Amsterdam/Groningen, Maastricht en Rotterdam.

Kenmerken van vrouwen met een ongeplande zwangerschap binnen de DELIVER-studie
Cecile van der Speld, verloskundige en oud-student AVAG Amsterdam

Doel van deze studie was om inzicht te krijgen in de karakteristieken van Nederlandse vrouwen met een ongeplande zwangerschap. Aan de hand van DELIVER-data is gekeken naar sociaal-demografische en leefstijl-karakteristieken. Idealiter wordt reeds in preconceptionele fase aangestuurd op een gezonde zwangerschap. Echter nog steeds zijn er in Nederland veel vrouwen, zo’n 1 op de 5, die ongepland zwanger worden. Voortgaande ongeplande zwangerschappen worden in de literatuur geassocieerd met suboptimale prenatale zorg en een verhoogd risico op laag geboortegewicht en vroeggeboorte. Vaak zijn de preconceptionele en prenatale omstandigheden niet optimaal, zoals het continueren van alcoholgebruik en geen foliumzuurgebruik. Om gezondheidswinst te behalen is het belangrijk om de vrouwen met een verhoogd risico te definiëren en zodoende zorgprogramma’s toe te spitsen.

Download hier de presentatie van Cecile van der Speld

Groente- en fruitconsumptie bij zwangere vrouwen
Nanda Gost en Manon Ritico, Academie Verloskunde Maastricht

Onderzoek naar de associatie tussen de groente- en fruitconsumptie (G&F-consumptie) en sociaal economische status (SES) bij zwangere vrouwen. Hoe verandert de G&F-consumptie tijdens de zwangerschap ten opzichte van ervoor? Het betreft een deelstudie van het project “Gewoon Gezond Zwanger”. Data uit 2012 kwamen van 455 zwangere vrouwen uit 26 eerstelijns verloskundigenpraktijken verspreid over heel Nederland. Geen van de laagopgeleide vrouwen voldeed aan de norm voor groenteconsumptie en 33% voldeed aan de norm voor fruitconsumptie. Dit tegenover 15,2% en 63,0% van de hoogopgeleide vrouwen. Een significante associatie werd gevonden tussen opleidingsniveau en de G&F-consumptie: middel- en hoogopgeleide vrouwen aten significant meer G&F per week. Verder onderzoek is nodig naar meer variabelen die van invloed zijn op de G&F-consumptie.

Download hier de presentatie van Nanda Gost en Manon Ritico

Samen aan de basis: pilotscholing ‘Acute verloskunde voor kraamverzorgenden in opleiding’
Heidi van Heijningen-Tousain, Corine Roeleveld, Monica van Wijk, Verloskunde Academie Rotterdam

Kraamverzorgenden zijn een essentieel onderdeel van het obstetrisch team wanneer er een acute situatie optreedt tijdens een eerstelijns partus. In de basisopleidingen tot kraamverzorgende worden theorie en vaardigheden rondom dergelijke acute situaties niet vanzelfsprekend aangeboden. Uit onderzoek blijkt dat 43% van de kraamverzorgenden zich bij diplomering  niet bekwaam voelt om te assisteren bij een partus waarbij sprake is van een acute situatie (Tousain, Roeleveld, & Wijk, 2013). De onderzoekers hebben tijdens de afstudeerperiode in 2013 de pilotscholing ‘Acute verloskunde voor kraamverzorgenden in opleiding’ ontwikkeld, aangeboden en geëvalueerd d.m.v. een theoretische nulmeting en nameting. Ook is de tevredenheid van de deelnemers geëvalueerd in een enquête. De onderzoeksgroep bevatte 17 kraamverzorgenden in opleiding van het Zadkine college te Rotterdam. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten is besloten om deze scholing te implementeren in de opleiding tot kraamverzorgende van het Zadkine college.

Daarnaast hebben de onderzoekers zich sterk gemaakt voor het toevoegen van eindtermen op het gebied van acute verloskunde in het kwalificatiedossier van de Verzorgende Individuele Gezondheidszorg (VIG) dat wordt beheerd door landelijk orgaan Calibris. Om dit te bewerkstelligen hebben de onderzoekers deelgenomen in diverse expertpanels.

Download hier de presentatie van Heidi van Heijningen, Corine Roeleveld en Monica van Wijk

Verschil in kennis en attitude onder zwangere vrouwen met een laagrisico in vergelijking met zwangere vrouwen met een verhoogd risico op vitamine D-deficiëntie
Sua Janssen en Suzanne van der Laan, AVAG Groningen

Vitamine D wordt als enige vitamine gesynthetiseerd in de huid door blootstelling aan zonlicht. Over de risico’s die een vitamine D-tekort met zich mee brengt, is de literatuur niet eenduidig. Ondanks dat het bekend is dat vitamine D een rol speelt in het botmetabolisme en het voorkomen van rachitis, moet het effect van vitamine D deficiëntie tijdens de zwangerschap op de foetus en de neonatale botmineralisatie nog beter worden onderzocht. In een kwalitatief onderzoek naar foliumzuur en gezond gedrag bij zwangerschap komt naar voren dat er factoren zijn die kennis en gebruik van foliumzuur beïnvloeden. Deze factoren zijn onder andere; attitude ten aanzien van preventief gedrag, geanticipeerde beslissingsspijt en kennis. Aangenomen kan worden dat dezelfde factoren van invloed zijn voor vitamine D suppletie.

Wij hebben onderzocht of er een verschil is in de kennis en attitude van vitamine D suppletie tijdens de zwangerschap onder de algemene zwangere populatie in vergelijking met de populatie zwangere met een verhoogd risico op vitamine D deficiëntie.

Download hier de presentatie van Sua Janssen en Suzanne van der Laan