A terme sterfte 2010-2012: Perinatale audit op koers

Jaarrapport Stichting Perinatale Audit

Lagere babysterfte door gezamenlijke toetsing van verloskundige zorg Intercollegiale toetsing van elk sterfgeval rond de geboorte, door de belangrijkste beroepsgroepen binnen de verloskundige zorg, leidt tot een daling van de babysterfte.

Dat blijkt uit het rapport over de jaren 2010-2012 van de Perinatale Audit Nederland dat op 19 juni in ontvangst wordt genomen namens minister Schippers van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Perinatale audit van à terme sterfte
Sinds 2010 evalueren zorgverleners gezamenlijk elk sterfgeval van een voldragen baby tijdens een perinatale audit. Het doel is om zo de zorg te verbeteren en waar mogelijk herhaling te voorkomen. In drie jaar tijd daalde de sterfte in deze groep met 11 procent.
Het is aannemelijk dat perinatale audit hieraan heeft bijgedragen. In Noorwegen en Enge-land daalde de babysterfte eveneens na invoering van perinatale audits.

Het onderwerp voor de eerste landelijke perinatale audit is ‘à terme sterfte’. Dit houdt in alle doodgeboorte en sterfte gedurende de eerste vier levensweken van kinderen die geboren zijn na een zwangerschapsduur van meer dan 37 weken. Deelnemers aan de audit zijn naast verloskundigen, gynaecologen en kinderartsen ook vaak pathologen, huisartsen, verpleegkundigen, ambulancepersoneel, zorgverleners in opleiding en andere bij de sterfte betrokken zorgverleners. Gezamenlijk nemen ze het op zich om kritisch te reflecteren op hun eigen handelen.

A terme sterfte heeft centraal gestaan in 2010-2012. Op 19 juni 2014 verscheen het rapport tijdens een symposium onder de titel ‘Perinatale audit: op koers’.

Sterfte van voldragen kinderen gedaald
De sterfte van voldragen baby´s daalde in Nederland in ruim tien jaar tijd met 47 procent, van 3,8 per duizend in 2001 naar 2,0 per duizend in 2012. Daarvan sterft twee derde voor of tijdens de geboorte en een derde in de eerste vier weken erna. In 2001 overleden 651 voldragen kinderen, in 2012 ging het om 325 kinderen.

Van alle gevallen van babysterfte bij voldragen kinderen begon 20 procent van de bevallingen in de eerste lijn en 77 procent in het ziekenhuis, bij de gynaecoloog. Tot de laatste groep behoren ook de vrouwen bij wie de baby al voor de bevalling overleed.

Analyse van de geleverde zorg
In iets meer dan de helft (53 procent) van de besproken sterfgevallen was er sprake van een zogenoemde substandaard factor: zorg die niet voldoet aan de professionele eisen voor gangbare zorg, landelijke standaarden en richtlijnen, of lokale protocollen. In 36 procent van de sterfgevallen was er geen sprake van substandaard factoren.
Ook is nagegaan of er een verband bestaat tussen substandaard factoren en de sterfte. In het merendeel van de gevallen lijkt dat niet het geval en in 20 procent van de gevallen is dat waarschijnlijk of mogelijk wel het geval.

Aanbevelingen uit de toetsing van de zorg
Uit de analyse van de sterfgevallen is een aantal belangrijke aanbevelingen voortgekomen. Zorgverleners, beroepsgroepen en het College Perinatale Zorg hebben een groot deel van de aanbevelingen opgepakt, wat heeft geresulteerd in onder andere nieuwe richtlijnen of de invoering van multidisciplinaire trainingen voor acute situaties.

Meer weten over de uitwerking van de aanbevelingen? Klik hier of lees de artikelenreeks in het Tijdschrift voor Verloskundigen en het Nederlands Tijdschrift voor Obstetrie en Gynaecologie.

Komende jaren
Vanaf 2013 is het landelijk thema gewijzigd. De focus ligt nu op audit van zowel alle voldragen kinderen die op een NICU (moeten) worden opgenomen vanwege asfyxie als op audit van alle voldragen kinderen die tijdens de geboorte of in de eerste vier weken daarna overlijden.

Type

Rapport(age)

Publicatie datum

19/06/2014