Dit proefschrift omvat een aantal separate analyses van de PRIMIS-studie.

Voor deze studie werd tussen januari 2002 en juli 2003, via tien verloskundigenpraktijken in de regio Utrecht een groep vrouwen die hun eerste kind verwachtten gerekruteerd. Zij werden vanaf het begin van de zwangerschap tot een jaar na de bevalling gevolgd. De participanten beantwoordden vragenlijsten over psychosociale factoren (depressieve klachten, relatie met de partner en persoonlijkheid), urogenitale symptomen (betreffende urineren, ontlasting en seksualiteit), en rug- en bekkengordelpijn. De vragenlijsten werden verstuurd bij 12, 24 en 36 weken zwangerschap en 3 en 12 maanden na de bevalling. Gegevens over de bevalling werden verkregen via de betrokken verloskundige of gynaecoloog.

In Hoofdstuk 1 worden de onderzoeksvragen gepresenteerd. Zwangerschap en bevalling zijn fysiek en emotioneel aangrijpende gebeurtenissen. Aan zwangerschap gerelateerde klachten zoals rug- en bekkengordelpijn en depressieve en urogenitale symptomen komen vaak voor. Uit onderzoek, verricht in een niet zwangere populatie blijkt steeds meer de invloed van psychosociale factoren op het ontstaan en persisteren van fysieke klachten. Door de interactie te onderzoeken tussen psychosociale factoren, fysieke symptomen en de bevalling, kunnen we ons begrip van aan zwangerschap gerelateerde klachten vergroten.

In dit hoofdstuk wordt eerst een overzicht gegeven van eerdere studies over rug en bekkengordelpijn tijdens en na de zwangerschap. Hieruit volgt de conclusie dat de etiologie van deze klachten veelvuldig is en dat er weinig bekend is over de rol van psychosociale factoren bij het ontstaan van deze klachten. Verder is bekend dat een spoedkeizersnede en een vaginale kunstverlossing (vacuüm- en tangverlossing) meer kans geven op fysieke en emotionele schade en sterfte bij moeder en kind dan een spontane vaginale bevalling. Daarom is het belangrijk factoren te identificeren die geassocieerd kunnen worden met een niet natuurlijke bevalling. In dit onderzoek werd de invloed van psychosociale factoren op rug- en bekkengordelpijn tijdens de zwangerschap en de manier van bevallen bestudeerd. Ook onderzochten wij de Nederlandse situatie omtrent zogenoemde bekkeninstabiliteit en presenteerden wij een mobiliteitsschaal voor zwangere vrouwen. Als laatste werd de associatie tussen depressieve en urogenitale symptomen onderzocht.

In Hoofdstuk 2 beschrijven wij de prevalentie en de factoren die worden geassocieerd met aan de zwangerschap gerelateerde rug- en bekkengordelpijn. Als mogelijk geassocieerde factoren werden ook psychosociale variabelen onderzocht. Voor mogelijk verstorende factoren werd gecorrigeerd. 672 vrouwen met een laagrisico eerste eenling zwangerschap werden gevolgd vanaf 12 weken zwangerschap tot een jaar na de bevalling. De deelneemsters ontvingen vragenlijsten bij 12 en 36 weken zwangerschap en 3 en 12 maanden na de bevalling. De vragen betroffen niet alleen leefgedrag en biomedische en sociodemographische factoren, maar ook psychosociale factoren: depressieve klachten, persoonlijkheid en de kwaliteit van de relatie met de partner. De meest voorspellende factor voor rugpijn tijdens en na de zwangerschap bleek de aanwezigheid van rugpijn voor de zwangerschap. Er werd geen duidelijke associatie gevonden tussen rugpijn tijdens en na de zwangerschap en psychosociale factoren.

In Hoofdstuk 3 wordt een mobiliteitsschaal ontworpen waarmee verlies aan mobiliteit door zwangerschapsgerelateerde rug- en bekkengordelpijn kan worden onderzocht: de Pregnancy Mobility Index (PMI). De PMI bestaat uit items betreffende activiteiten uit het dagelijks leven die werden geselecteerd na onderzoek van de literatuur over dit onderwerp en klinische ervaring. Deelnemende vrouwen vulden vragenlijsten in bij een zwangerschapsduur van 12 en 36 weken en 3 en 12 maanden na de bevalling. De schaal werd op verschillende manieren getest en bleek betrouwbaar en valide te zijn voor het meten van mobiliteit tijdens en na de zwangerschap.

In Hoofdstuk 4 worden de prevalentie en gevolgen van zelfgerapporteerde bekkeninstabiliteit in een populatie van gezonde vrouwen die hun eerste kind verwachten geïnventariseerd. Ook psychosociale en bevallingsgerelateerde factoren die mogelijk met bekkeninstabiliteit kunnen worden geassocieerd, worden in dit hoofdstuk geïdentificeerd. 412 vrouwen beantwoordden vragenlijsten bij 12 en 36 weken zwangerschapsduur en 3 en 12 maanden na de bevalling over bekkeninstabiliteit, rugpijn, levensstijl en biomedische, socio-demografische en psychosociale factoren. Gegevens over de bevalling werden verkregen via de betrokken verloskundige of gynaecoloog. Mogelijk met bekkeninstabiliteit geassocieerde factoren werden onderzocht met behulp van niet-parametrische testen. De incidentie van bekkeninstabiliteit was maximaal aan het einde van de zwangerschap (7.3%). Een op de zes vrouwen met bekkeninstabiliteit bij 36 weken zwangerschap en bijna de helft van de vrouwen met bekkeninstabiliteit 3 maanden na de bevalling, gaf een jaar na de bevalling nog steeds klachten aan. Vrouwen met bekkeninstabiliteit waren minder mobiel dan vrouwen zonder bekkeninstabiliteit of met alleen rugpijn. Zij gebruikten vaker krukken of een rolstoel en meldden zich frequenter ziek. Er werd geen associatie gevonden van bekkeninstabiliteit met partusgerelateerde factoren. Vrouwen met bekkeninstabiliteit maakten bovendien vaker melding van andere niet ernstige ziekten en depressieve symptomen. Uit dit onderzoek blijkt dat artsen en verloskundigen vrouwen met bekkeninstabiliteit het gebruikelijke verloskundig beleid kunnen bieden. De prognose van bekkeninstabiliteit is over het algemeen goed. Voor vrouwen die drie maanden na de bevalling nog aangeven last te hebben van bekkeninstabiliteit, geldt echter een slechtere prognose. Zij dienen intensiever begeleid te worden. Tevens dient bij deze groep aandacht te worden besteed aan psychosociale aspecten, en in het bijzonder aan depressieve klachten.

In hoofdstuk 5 werd onderzocht welke factoren geassocieerd zijn met het risico op een vaginale kunstverlossing (vacuüm- en tangverlossing) of spoedkeizersnede. Naast biomedische variabelen en kenmerken van de baby analyseerden wij depressieve klachten, leefgedrag, opleidingsniveau en de kwaliteit van de relatie met de partner persoonlijkheid. Gezonde vrouwen, die in verwachting waren van hun eerste kind (in hoofdligging), met een spontaan begin van de bevalling, werden onderzocht met gevalideerde vragenlijsten. Wij vonden dat een goede emotionele relatie met de partner, het ontbreken van depressieve klachten en een aantal specifieke ersoonlijkheidskenmerken niet beschermend zijn voor een vaginale kunstverlossing of spoedkeizersnede. De meest voorspellende factoren voor een vaginale kunstverlossing of een spoedkeizersnede na een spontaan begin van de bevalling bleken het gewicht van de baby, abnormale positie van het hoofd bij de bevalling (anders dan achterhoofdsligging met achterhoofd achter), de duur van de zwangerschap en, als belangrijkste, de verdenking van de gynaecoloog op een slechte toestand van de baby tijdens de bevalling.

In Hoofdstuk 6 wordt de prevalentie van depressieve symptomen, overactieve blaasklachten (vaak moeten urineren en sterke aandrang om te urineren) en urgeincontinentie (urineverlies bij sterke aandrang) en stress-incontinentie (urineverlies bij drukverhogende momenten zoals hoesten) geëvalueerd met behulp van twee vragenlijsten (the Center for Epidemiologic Studies Depressive Symptoms Scale (CES-D) and the Urogenital Distress Inventory (UDI). Verder werd de associatie tussen depressieve klachten met urine-incontinentie en overactieve blaasklachten onderzocht. Hierbij werd voor factoren als levensstijl en biomedische, socio-demografische en psychosociale factoren gecorrigeerd. Uit deze onderzoeksgegevens bleek dat de prevalentie van zowel depressieve klachten als van alle plasklachten significant stijgt tijdens de zwangerschap, en dat het aantal depressieve symptomen, urge-incontinentie en overactieve blaasklachten na de bevalling significant daalt. Alleen het aantal gevallen van stress-incontinentie daalt niet significant na de bevalling. Urine-incontinentie en overactieve blaasklachten bleken in eerste instantie significant geassocieerd te zijn met depressieve symptomen, maar na correctie voor andere factoren bleken alleen overactieve blaasklachten met depressiviteit samen te hangen. In een ander onderzoek werd een mogelijk gemeenschappelijke oorzaak van beide symptomen gesuggereerd. Dit kan interessant zijn voor toekomstige behandelingsopties, maar moet eerst nader worden onderzocht.

In Hoofdstuk 7 worden de bevindingen van dit proefschrift bediscussieerd en geven wij enkele aanbevelingen voor de klinische praktijk.