Hart- en vaatziekten veroorzaken een grote ziektelast in de in de westerse wereld, en vormen een snel groeiend probleem in ontwikkelingslanden. Ondanks de identificatie van risicofactoren, blijkt de primaire preventie van hart- en vaatziekten moeilijk.Een groot aantal epidemiologische studies heeft aangetoond dat mensen met een laag geboortegewicht later vaker hart- en vaatziekten krijgen. Foetale, maternale en placentaire kenmerken dragen elk bij aan het geboortegewicht. Sub-optimale voeding van de moeder tijdens de zwangerschap speelt waarschijnlijk een sleutelrol in het verband tussen laag geboortegewicht en het optreden van hart-en vaatziekten in het nageslacht. De grootte van de effecten van maternale voeding zijn frappant: het nageslacht van ratten, die tijdens de zwangerschap eiwit-arme voeding hadden gekregen, leefde 25% korter dan dat van ratten die normaal voedsel hadden gekregen. In de laatste vijf maanden van de Tweede Wereldoorlog speelde zich in de grote steden in het westen van Nederland een humanitair drama af: de Hongerwinter. De rantsoenen daalden naar het niveau van slechts een kwart van die van voor het begin van de oorlog. De omstandigheden tijdens de Hongerwinter bieden aanknopingspunten voor het bestuderen van de rol van extreme maternale ondervoeding in de gezondheid van het kind op latere leeftijd. Het Hongerwinter Onderzoek heeft als eerste kunnen aantonen dat ondervoeding van de moeder tijdens de zwangerschap het cardiovasculaire risicoprofiel van het nageslacht negatief beinvloedt. Mensen die voor de geboorte werden blootgesteld aan de Hongerwinter hebben een verminderde glucose tolerantie, een atherogener lipidenprofiel, een veranderde stolling, meer obesitas, en lijden vaker aan coronaire hartziekte dan mensen die niet aan de Hongerwinter werden blootgesteld. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van deze bevindingen. Hoofdstuk 3 laat zien dat coronaire hartziekten twee keer zo vaak voorkwamen onder mensen die werden verwekt in de Hongerwinter, maar ook dat klachten zich gemiddeld al op jongere leeftijd openbaarden. Versnelde veroudering, zoals ook aangetoond in dierexperimentele modellen, zou hieraan ten grondslag kunnen liggen. Ook zouden veranderingen in cardiovasculaire controle mechanismen, toegenomen vaatstijfheid of een vergrote neiging tot atherosclerose bijgedragen kunnen hebben aan het versneld optreden van hart- en vaatziekten bij mensen die voor de geboorte aan de Hongerwinter waren blootgesteld. Een verhoogde reactie op stress zou ook een rol kunnen spelen in de verklaring van het feit, dat mensen die werden verwekt tijdens de Hongerwinter meer hart- en vaatziekten krijgen. Om dit te bestuderen voerden alle deelnemers uit het Hongerwinter cohort een serie van drie stresstesten uit, terwijl hun bloeddruk continue gemeten werd. De uitgangsbloeddrukwaarden waren vergelijkbaar, maar tijdens stress lieten degenen die verwekt waren in de Hongerwinter een sterkere stijging zien (Hoofdstuk 4). Er werden geen aanwijzingen gevonden die erop wezen dat verhoogde vaatstijfheid een rol speelt bij het ontstaan van hart- en vaatziekten na prenatale blootstelling aan de Hongerwinter (Hoofdstuk 5). De bevindingen wijzen erop, dat een moeder die licht en klein is (alvorens zij zwanger wordt), ongeacht haar voeding tijdens de zwangerschap, nageslacht krijgt met dunnere vaten en een verminderde compliance-overigens zonder dat de vaatwand stijver is.Aangezien mensen die werden verwekt tijdens de Hongerwinter vaker hart- en vaatziekten krijgen, verwachtten wij dat deze mensen een dikker intima-media complex (IMT) zouden hebben. Wij konden echter vasttstellen de echografisch gemeten IMT van de arteria carotis en arteria femoralis juist was afgenomen onder mensen die voor de geboorte blootgesteld waren aan de Hongerwinter (Hoofdstuk 6). Dit verband, dat overigens qua grootte vergelijkbaar was met het IMT verschil tussen rokers en niet rokers, was statistisch significant voor de arteria carotis. Ondanks een dunnere IMT, hadden diegenen die waren blootgesteld aan prenatale ondervoeding geen verminderde kans op coronaire hartziekte.In Hoofdstuk 7 wordt beschreven dat blootstelling aan de Hongerwinter in het midden van de zwangerschap leidt tot een drie keer grotere kans op het optreden van microalbuminurie. Deze bevinding suggereert dat het midden van de zwangerschap – tevens de periode waarin het aantal nefronen zeer snel toeneemt – de zogenaamde ‘critical period’ zou kunnen zijn waarin het totale aantal nefronen waarmee een individu is uitgerust, wordt bepaald. Dit zou kunnen betekenen dat mensen die in het midden van de zwangerschap aan de Hongerwinter werden blootgesteld een grotere kans hebben op het ontwikkelen van nierziekten op latere leeftijd. Deze hypothese wordt gesteund door het feit dat de creatinine klaring ook lager was onder mensen die in het midden van de zwangerschap aan de Hongerwinter werden blootgesteld.Hoofdstuk 8 laat zien dat de late effecten van maternale ondervoeding tijdens de zwangerschap zich niet beperken tot cardiovasculaire en metabole ziekten. Ook lijkt er meer borstkanker, voor te komen onder vrouwen die tijdens de Hongerwinter in utero waren. Er moet wel worden aangetekend dat deze bevinding gebaseerd is op kleine aantallen borstkankerpatiënte (n=15). Opvallend was ook dat vrouwen die voor de geboorte aan maternale ondervoeding waren blootgesteld, zelf later al op jongere leeftijd meer kinderen kregen. Minder van hen bleven kinderloos. Vrouwen die in het midden van de zwangerschap aan de Hongerwinter werden blootgesteld, kwamen zelf pas op latere leeftijd in de menopauze. Het feit dat er naast een verhoogde borstkanker incidentie ook veranderingen optreden in reproductieve parameters onder vrouwen die voor de geboorte aan maternale ondervoeding werden blootgesteld, zou erop kunnen duiden dat veranderingen in de hypothalamus-schildklier-gonade as functie of ovariële programmering een rol zou kunnen spelen in de oorsprong van borstkanker na prenatale bloostelling aan de Hongerwinter.Ondanks het feit dat blootstelling aan de Hongerwinter voor de geboorte leidde tot een toename in cardiovasculaire en metabole risicofactoren, was er geen toename in algehele of in ziektespecifieke sterfte op volwassen leeftijd waarneembaar (Hoofdstuk 9). Mogelijk wordt deze discrepantie verklaard uit het feit dat het Hongerwinter cohort nog relatief jong was ten tijde van de studie: 57 jaar. Vervolgstudies van dit cohort zullen in de toekomst uitwijzen of Hongerwinter blootstelling voor de geboorte daadwerkelijk leidt to een toename in cardiovasculaire sterfte. We kunnen overigens ook concluderen dat het onwaarschijnlijk is dat bias, door selectieve sterfte van Hongerwinter blootgestelde mensen, heeft geleid tot grote vertekening van de in dit proefschrift gepresenteerde onderzoeksresultaten. De bevindingen van het Hongerwinter Onderzoek benadrukken het feit dat de samenstelling van de voeding van de moeder tijdens de vroege embyonale ontwikkeling cruciaal is in het bepalen van het latere cardiovasculaire risico. Hoofdstuk 10 bespreekt de implicaties van de bevindingen voor toekomstig onderzoek. Op het moment begint de standaard prenatale zorg pas na voltooïng van de placentatie en organogenese. Voedingsadvies aan zwangeren, dat erop gericht is juist in de periode rond de conceptie en tijdens het eerste trimester de voedingstoestand te optimaliseren, met het oogmerk op het verminderen van het cardiovasculaire risico in het nageslacht, kan niet worden gegeven door de late aanvang van de prenatale zorg. Op het moment is er echter nog onvoldoende evidence voorhanden om een goed onderbouwd preconceptioneel voedingsadvies te formuleren. In het eerste trimester heeft een aanzienlijk deel van de zwangeren te maken met zwangerschaps gerelateerde misselijkheid en braken, die in sommige gevallen dusdanig ernstige vormen kan aannemen dat men kan spreken van maternale ondervoeding.De behandeling van hyperemesis gravidarum zou zich in de toekomst mogelijk meer moeten richten op het supplementeren van voeding (bijvoorbeeld in de vorm van sondevoeding), met als doel het verkleinen van het cardiovasculaire risico van het nageslacht. De samenstelling van de omgeving van het embryo, en dientengevolge ook diens toekomstige cardiovasculaire risico, is onderhevig aan allerlei invloeden. De samenstelling van de omgeving tijdens in vitro fertilizatie (IVF) procedures verschillen significant van de in vivo situatie. Vrouwen die zwanger worden via IVF procedures krijgen dus mogelijk nageslacht met een verhoogd cardiovasculair risico, welk te moduleren zou zijn met aangepaste IVF methoden.