Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Transmuraal Zorgcentrum Voortplanting Maastricht (academisch ziekenhuis Maastricht, Academie Verloskunde Maastricht, Groene Kruis Domicura en de verloskundigen en huisartsen regio Maastricht) iin samenwerking met de Universiteit Maastricht en TNO Kwaliteit van Leven.

Ondanks het unieke systeem van verloskundige zorg in Nederland weten we bar weinig van de mening van vrouwen hierover en de ervaringen met de verkregen zorg. Berichten uit de pers over de verloskundige zorg zijn vaak tendentieus en de termen vroedvrouwenmaffia, houtje touwtje verloskundige zorg etc. zijn eenieder welbekend. Uit een eerder onderzoek van Rijnders uit 2004 waarin vrouwen 3 jaar postpartum werd gevraagd hoe zij terug kijken op de bevalling komt naar voren dat een relatief grote groep (17%) 3 jaar later niet tevreden terugkijkt. Deze groep is groter dan verwacht gezien de resultaten uit de literatuur in vergelijkbare landen (1-3). Dit beeld wordt ook bevestigd in een nog niet gepubliceerd onderzoek onder zwangeren in Vlaanderen en Brabant waaruit blijkt dat Belgische vrouwen 6 weken postpartum positiever terugkijken dan Nederlandse vrouwen ondanks het grotere percentage medische baringen in België. (4)

Het lijkt dus niet alleen zinvol, maar zelfs noodzakelijk, om inzicht te krijgen in onderliggende factoren die de ervaringen van Nederlandse vrouwen bepalen. Om dit goed te doen moeten de zwangerschapsuitkomsten en de ervaringen van vrouwen met zwangerschap, baring en kraambed bekeken worden in relatie tot de wensen en verwachtingen die vrouwen hebben tav de te verkrijgen zorg en het verloop van zwangerschap en baring. Een van de hoofdvragen in het onderzoek zal zijn de motivatie voor en de ervaring met de plaats van bevallen. Dit is een belangrijk aandachtspunt gezien het grote percentage vrouwen dat in Nederland nog thuis bevalt, en de uniciteit van dit gegeven in internationaal opzicht. Ook wordt onderzocht of er een verschil is tussen thuisbevallingen en poliklinische bevallingen met betrekking tot het aantal verwijzingen naar de tweede lijn en de verwijsindicaties. Hierover is tot op heden nog maar zeer weinig over bekend. Ten slotte zal gekeken worden of er een verschil is tussen het aantal en soort diagnostische en therapeutische interventies naar de plaats van bevallen (thuis, poliklinisch of klinisch). Uit een retrospectief onderzoek op basis van de LVR-cijfers uit 2003 blijkt dat 10% van alle zwangeren hun bevalling low-risk in de tweede lijn starten. Deze groep vrouwen had de bevalling dus ook in de eerste lijn kunnen beginnen. Ook blijkt uit dit onderzoek dat de zwangeren die de bevalling low-risk in de tweede lijn beginnen significant meer kans hebben op een interventies tijdens de baring (FE, VE, SC) dan de zwangeren die de bevalling low-risk in de eerste lijn starten (5). Het is natuurlijk zeer interessant om dit ook prospectief te onderzoeken en de uitkomsten te relateren aan de uitkomsten van de baring.

Het onderzoek is opgezet als een prospectief cohortstudie. Voor het onderzoek zijn we op zoek naar 600 vrouwen die worden begeleid in de eerste lijn en 250 low-risk zwangere vrouwen die worden begeleid in de tweede lijn. De inclusiecriteria voor de zwangere vrouwen in de eerste lijn zijn:

  • De vrouw gaat bevallen van haar eerste kind;
  • Er is geen medische indicatie voor specialistische begeleiding;
  • De vrouw en haar partner beheersen de Nederlandse taal. Ook de partner van de zwangere vrouw kan deelnemen aan dit onderzoek. De partner dient de Nederlandse taal te beheersen. Het is echter niet noodzakelijk voor de zwangere vrouw om een partner te hebben. Ook indien de partner niet wil deelnemen aan dit onderzoek, kan de zwangere vrouw uiteraard wel deelnemen aan het onderzoek.

Deze vrouwen, die voldoen aan de inclusiecriteria, ontvangen tijdens het eerste consult de mondelinge en schriftelijke informatie van de verloskundige. Middels een toestemmingsverklaring geven de zwangeren toestemming voor deelname aan het onderzoek. Deelnemende vrouwen bepalen zelf waar ze willen bevallen, namelijk thuis of poliklinisch onder begeleiding van de verloskundige of klinisch onder begeleiding van de gynaecoloog (hiervoor is geen indicatie). Van de deelnemers wordt verwacht dat zij tot zes weken na de bevalling deelnemen aan het onderzoek.

Tijdens de zwangerschap ontvangt de zwangere en eventueel haar partner twee vragenlijsten en een weekoverzicht. In de vragenlijsten staan vragen die ingaan op de keuzes die de zwangere en haar partner maken tijdens de zwangerschap en de redenen voor die keuzes. Daarnaast worden er vragen gesteld die betrekking hebben op de verwachtingen en behoeften die de zwangere en haar partner hebben ten aanzien van de (zorg tijdens de) zwangerschap en bevalling. Het weekoverzicht is bedoeld om inzicht te krijgen in het aantal contacten (spreekuur, telefonisch, etc.) die zwangeren tijdens de zwangerschap, bevalling en nazorg hebben met de zorgverleners (gynaecoloog, huisarts, polikliniek, etc.). Elke keer dat de zwangere contact heeft met een zorgverlener, vult zij in het weekoverzicht in met wie zij contact heeft gehad, hoe laat, waarom en op welke manier. Het invullen van het weekoverzicht duurt maximaal 5 minuten per keer. De laatste vragenlijst, die wordt uitgedeeld na de bevalling, gaat over de ervaringen van de zwangere en haar partner ten aanzien van de (zorg tijdens de) zwangerschap en bevalling. Het invullen van de vragenlijsten duurt elke keer maximaal 15 minuten. Ten slotte zullen ook de medische gegevens uit de registraties van de verloskundige/gynaecoloog gebruikt worden door het onderzoeksteam. Alle gegevens worden vertrouwelijk verwerkt door het onderzoeksteam.

De conclusies van dit onderzoek zullen te lezen zijn in het proefschrift dat eind 2008/ begin 2009 zal verschijnen.

Meer informatie over het onderzoek:
Drs. Marijke Hendrix
Academisch ziekenhuis Maastricht, afdeling Obstetrie & Gynaecologie
Telefoonnummer: 043-3871042
E-mail: mhendrix@ved2.azm.nl