In 2007 beschreven wij in dit tijdschrift de resultaten van de Landelijke Perinatal Audit Studie (LPAS). Dit onderzoek betrof externe audits van perinatale sterfte casus in drie proefregio’s in het land met als doel de voorgenomen auditsystematiek met brede panels van zorgverleners te testen. In 2010 ging de landelijke perinatale audit door de zorgverleners zelf in het gehele land van start (interne audit) in de Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV) voor à terme geboren kinderen. In dit artikel doen wij verslag van de eerste resultaten. De nadruk ligt in dit artikel op de resultaten die direct toepasbaar zijn voor de zorgverleners in het veld en de aanbevelingen voor het ontwikkelen van (multi)disciplinaire richtlijnen door de gezamenlijke beroepsgroepen.

À terme sterfte is gedefinieerd als de doodgeboorte of de sterfte in de eerste vier levensweken bij kinderen geboren na een zwangerschapsduur vanaf 37.0 weken.

Dataregistratie
De à terme sterfte casus in 2010 zijn door de VSV’s rond de 93 ziekenhuizen met een afdeling verloskunde en kindergeneeskunde geregistreerd. Behalve de basis zorg- en uitkomstgegevens (volgens de dataset van de stichting Perinatale Registratie Nederland (PRN)(d) zijn aanvullende gegevens van belang voor de audit zoals de chronologie van gebeurtenissen, diagnostiek, acties en informatie over de beslismomenten. Deze informatie is nodig voor een chronologisch verslag, het basisdocument voor de uitvoering van de audit in het VSV(e). Voor het vastleggen van de auditresultaten is een registratiesysteem ontwikkeld zonder herleidbare gegevens van patiënt en zorgverlener(c). Voor het bijwonen van de bijeenkomsten worden accreditatiepunten toegekend(f).

Auditbesprekingen
De zorgverleners analyseren systematisch de sterftecasus, benoemen eventuele substandaard factoren (SSF), de betrokken categorieën zorgverleners en classificeren de doodsoorzaak(g). Vervolgens formuleren zij aanbevelingen ter verbetering van de kwaliteit van de zorg. De auditbesprekingen vinden bij voorkeur plaats onder leiding van een onafhankelijk voorzitter, veelal de (vice-)voorzitter van het regioteam waartoe het VSV behoort.

Aanbevelingen voor het vervolg van de audit

Ondanks de duidelijke betekenis van pathologisch onderzoek voor de vaststelling van de doodsoorzaak, vindt bij veel casus van perinatale sterfte geen obductie plaats. In dit onderzoek ontbrak bij 56% van de gevallen obductie (bij 8% onbekend) en het bij 16% ontbrak het onderzoek van de placenta (bij 10% onbekend).4 Op dit punt is zeker verbetering mogelijk door betere voorlichting aan de ouders (samen met een ervaren zorgverlener) over de waarde van obductie en pathologisch onderzoek van de placenta.

De methodiek van de audit begint te beklijven. Voor sommige onderdelen geldt dat nog niet, zoals de classificatie van de doodsoorzaken en het formuleren van aanbevelingen. Ook de registratie van uitkomsten van de audit kan beter. De stichting PAN streeft naar verbetering en versterking van de perinatale audit in alle verloskundige samenwerkingsverbanden. Ook de efficiëntie van de methodiek zal onderzocht worden. De verwachting is dat de aanbevelingen uit de audit handvatten kunnen geven om de sterfte rond de geboorte nog verder te doen afnemen. Voorwaarde is uiteraard wel dat de implementatie van de anbevelingen wordt opgepakt. Voor een aanzienlijk deel ligt hier een taak voor de zorgverleners zelf in de VSV’s, maar ook voor de beroepsgroepen bij de ontwikkeling van richtlijnen. Aan het College Perinatale Zorg is inmiddels de taak om de ontwikkeling en implementatie van multidisciplinaire richtlijnen te stimuleren en te coördineren. Door de gezamenlijke inspanning op alle niveaus in de organisatie van de Nederlandse perinatale zorg kan Nederland weer tot de landen met lage perinatale sterfte gaan behoren.