Een lagere sociaal-economische status (SES) en/ of het behoren tot een etnische minderheid wordt geassocieerd met slechtere perinatale uitkomsten.

Het doel van de onderzoekers was om op populatieniveau het effect van sociaal-economische en etnische ongelijkheid op doodgeboorte, vroeggeboorte en SGA (<p3) te beschrijven.

Er werden gegevens gebruikt uit de NHS registratie (National Health Service) in Engeland van vrouwen die bevielen van een eenling na 24 tot 42 weken zwangerschap, in de periode 1 april 2015 – 1 april 2017 (n=1.155.981).

Voor de SES werd de populatie in vijf groepen verdeeld na berekening van de Index of Multiple Deprivation, een maat op regioniveau met informatie over inkomen, scholingsniveau, werk, criminaliteit en leefomgeving.

Doodgeboorte, vroeggeboorte en SGA (<p3) kwamen in de totale populatie voor bij respectievelijk 0.4%, 6.0% en 2.0%. Uit berekening van het populatie attributief risico (PAR ) van SES bleek het volgende: als alle vrouwen tot de hoogste SES groep zouden behoren zou doodgeboorte 24% minder vaak zijn voorgekomen, vroeggeboorte 19% en SGA 31% minder vaak. De percentages waren aanzienlijk lager na correctie voor etniciteit, roken en BMI. Deze factoren verklaren grotendeels het risico van een lagere SES.

Voor de etniciteit werden eveneens vijf groepen gemaakt: wit, Zuid Aziatisch, zwart, gemengd, anders. Als alle vrouwen tot de groep ‘wit’ zouden behoren zouden de slechte uitkomsten significant minder vaak voorkomen, ook na correctie voor SES, roken en BMI: doodgeboorte 12%, vroeggeboorte 1% en SGA 17% minder vaak.

De auteurs stellen dat interventies binnen de geboortezorg de risico’s van (lage) SES en het behoren tot een etnische minderheidsgroep slechts in beperkte mate kunnen beïnvloeden. Zij pleiten voor een gezamenlijke aanpak door de politiek, de publieke gezondheidszorg en de geboortezorg om de ongelijkheid in zwangerschapsuitkomsten te verkleinen.