Volgens de Nederlandse richtlijnen zouden alle zwangere vrouwen moeten worden voorgelicht over hypertensieve complicaties zoals pre-eclampsie (PE) en HELLP-syndroom (HELLP). In hoeverre deze voorlichting in de praktijk plaatsvindt, is niet bekend. In de praktijk komen we echter regelmatig voorbeelden tegen van vertraging die ontstond doordat een vrouw met klachten niet tijdig een zorgverlener consulteerde. Daarnaast weten we uit onderzoek naar substandard care dat ruim 80% van de vrouwen die uiteindelijk overleden ten gevolge van een hypertensieve aandoening, niet aantoonbaar was voorgelicht over alarmsymptomen. Om te onderzoeken of een gebrek aan kennis over pre-eclampsie en HELLP-syndroom onder zwangeren mogelijk een rol speelt bij de morbiditeit en mortaliteit van deze aandoeningen, inventariseerden we door middel van een vragenlijst de basiskennis over dit onderwerp onder zwangeren die (nog) niet waren voorgelicht.

Van juli tot en met september 2009 werd via eerstelijnsverloskundigenpraktijken in de regio Groningen een vragenlijst verstrekt aan primigravidae met een maximale amenorroeduur van dertig weken. Door alleen in de eerste lijn te includeren was er geen bias ten gunste van vrouwen met risicofactoren voor het ontwikkelen van PE of HELLP (die daardoor wellicht meer kennis zouden kunnen hebben over deze aandoeningen). Door alleen primigravidae te includeren was er geen invloed van ervaringen in eerdere zwangerschappen. Door een maximum amenorroeduur van dertig weken aan te houden werden ook ervaringen uit de huidige zwangerschap zo veel mogelijk vermeden; bovendien werd op die manier het effect van eventueel gegeven voorlichting zo veel mogelijk uitgesloten, zodat we de individuele kennis zouden meten en niet de voorlichtingsgewoontes van de deelnemende verloskundigenpraktijken.

Omdat er geen gevalideerde vragenlijst over het onderwerp bestond, hebben we zelf een vragenlijst ontwikkeld en getest. Deze vragenlijst begon met kennisvragen over PE en HELLP, die konden worden beantwoord met ‘waar’, ‘niet waar’ of ‘dat weet ik niet’. De symptomen die daarbij beschouwd werden als symptomen van PE en HELLP, waren gebaseerd op een literatuurstudie (tabel 1). Deze symptomen werden in de vragenlijst afgewisseld met symptomen die niet voorkomen bij PE of HELLP. Respondenten die aan het begin van de vragenlijst invulden nog nooit gehoord te hebben van zwangerschapsvergiftiging, pre-eclampsie of HELLP-syndroom vulden de kennisvragen niet in en werden gescoord alsof ze overal ‘dat weet ik niet’ hadden ingevuld. Daarna werd door middel van een lijst waarop informatiebronnen aangekruist en/of ingevuld konden worden, geïnventariseerd welke bronnen van informatie over zwangerschap en bevalling de respondenten gebruikten. Tot slot werd de behoefte aan informatie over complicaties geïnventariseerd, door middel van stellingen die beantwoord werden op een vijfpuntsschaal. Een likertschaal voor ‘behoefte aan informatie’ werd hieruit geconstrueerd met behulp van bevestigende factoranalyse volgens de multiple group method. De betrouwbaarheid van de schaal werd beoordeeld aan de hand van Cronbach’s alfa (minimaal 0,6), en de individuele item-totaalcorrelaties (minimaal 0,3).Alle analyses werden uitgevoerd met behulp van SPSS 16.0.
In dit onderzoek hebben we de basiskennis van vrouwen die nog niet waren voorgelicht geïnventariseerd.
Om uiteindelijk te kunnen beoordelen of een gebrek aan kennis een rol speelt bij de morbiditeit en mortaliteit van PE en HELLP, moeten we daarnaast onderzoeken in hoeverre er in de huidige praktijk voorlichting wordt gegeven over hypertensie in de zwangerschap en hoe dat het kennisniveau beïnvloedt. Een meting vóór en na het verwachte moment van voorlichting, gecombineerd met (semi)gestructureerde interviews zou daarvoor geschikt zijn. Om naast kennis de praktijk van het zogenaamde ‘hulpzoekgedrag’ te onderzoeken, zouden hypothetische symptomen aan zwangere vrouwen voorgelegd kunnen worden om te onderzoeken welke actie ze daarop zouden ondernemen; daarnaast kan door middel van (semi)gestructureerde interviews met zwangere vrouwen met PE of HELLP onderzocht worden welke factoren hun hulpzoekgedrag hebben beïnvloed. Aan de hand van een prospectieve RCT waarin de helft van de vrouwen standaardzorg ontvangt en de andere helft extra wordt voorgelicht over hypertensieve complicaties, kan uiteindelijk worden vastgesteld of voorlichting over PE en HELLP invloed heeft op de zwangerschapsuitkomst.

Samenvattend: gezonde primigravidae weten weinig over pre-eclampsie en HELLP-syndroom. Voorlichting over deze aandoeningen aan zwangere vrouwen zou het patient delay bij het stellen van de diagnose kunnen verkorten en daarmee wellicht de morbiditeit en mortaliteit kunnen verminderen. Aanvullend onderzoek is noodzakelijk om te kunnen beoordelen hoe de huidige voorlichting functioneert.