De Term breech trial (TBT) was een prospectief gerandomiseerd onderzoek onder 2088 vrouwen met een aterme stuitligging, waarbij een geplande vaginale baring werd vergeleken met een geplande sectio. Het absolute risico op sterfte en ‘ernstige’ kortetermijnmorbiditeit van het kind door de geplande sectio nam af met 4%, en dat van de kortetermijnrisico’s voor de moeder nam toe met 0,6%. Nog nooit was er zo’n groot verschil gemeld: dat kwam echter omdat men de neonatale sterfte samen met de zogeheten ‘ernstige’ morbiditeit als beoordelingsmaatstaf gebruikte. Zij werden samengevoegd omdat voor de sterftemaatstaf alléén het deelnemersaantal te klein was, en de studie dus veel groter had moeten zijn. Maar die zogeheten ernstige neonatale morbiditeit is meestal niet blijvend. Zoals door ons voorspeld bleek er twee jaar later geen verschil in neurologische morbiditeit.

Door 22.500 extra electieve sectio’s in 10 jaar tijd zijn circa 77 kinderen minder perinataal overleden. Daartegenover staan zeven gevallen van moedersterfte en ook zijn circa negentien kinderen overleden of zullen overlijden. Zeven kinderen hebben blijvend hersenletsel opgelopen of zullen dit oplopen. Ongeveer 350 vrouwen zijn (zullen) geconfronteerd (worden) met ernstige complicaties door het uteruslitteken bij hun volgende zwangerschap. De winst is dus geen 77, maar 58 kinderen. NNT: er zijn sinds 2000 dus circa 388 (22.500/58) extra electieve sectio’s verricht om op termijn één kind te redden (tabel 3).

De renaissance van de voordien zo omstreden uitwendige versie met succespercentages van wel 40% en de sectio-explosie hebben tot een drastische afname van de vaginale stuitgeboorte geleid: jaarlijks nog slechts 1,5 per gynaecoloog (in 1990 nog zeven). Daardoor wordt het steeds moeilijker om de vereiste handvaardigheid te bereiken en/of te onderhouden. Naarmate de vaginale stuitgeboorte zeldzamer wordt, dreigt het kind dat zich onverwacht in stuitligging aankondigt daardoor het kind van de rekening te worden. Dit gegeven maakt het noodzakelijk dat zowel tijdens als na de opleiding die vaardigheden systematisch onderhouden worden op het fantoom. Daartoe zijn fantoomoefeningen, mits met goede instructie, geschikt. In de VS beginnen ziekenhuismanagers, aansprakelijkheidsverzekeraars en certificerende instanties al te eisen dat de gynaecoloog diens vaardigheden onder meer op het fantoom demonstreert alvorens een toelatings- of verzekeringsovereenkomst gesloten kan worden. De gynaecologenopleiding voor de stuitgeboorte werd in Nederland in 2005 als onvoldoende beoordeeld. Anno 2010 acht slechts 40% van de arts-assistenten in het laatste jaar van hun opleiding zich bekwaam om een vaginale stuitgeboorte te begeleiden. Toch zal de handvaardigheid voor een stuitbevalling altijd nodig blijven: bij de onverwachte stuitgeboorte,
op verzoek van de vrouw, bij de tweeling en bij prematuren. Doch ook bij de sectio: er ontstonden acht femurfracturen bij electieve sectio’s alleen wegens een aterme stuitligging en geen enkele bij de vaginale stuitgeboorte. Het wordt hoog tijd dat bij de voorlichting aan de vrouw, juist ook in onze veelal door hypes gedreven publiciteitsmedia, meer aandacht wordt geschonken aan de keizersneederisico’s voor de moeder en haar volgende kinderen en dat het misplaatst optimisme daarover wordt getemperd. Een fundamentele discussie over het NNT voor majeure interventies als een
keizersnee is wenselijk.