De geboorte van een kind en hoe deze ervaren wordt,
kan van invloed zijn op het welzijn van een vrouw, zowel
op de korte als op de lange termijn. Hoe iemand een
baring ervaart hangt af van verschillende factoren: demografische
(leeftijd, opleidingsniveau) en psychosociale
(steun van de omgeving, ervaren controle).
Marlies Rijnders, onderzoeker bij TNO Kwaliteit van
Leven, en anderen onderzochten maternale tevredenheid
drie jaar na de partus in relatie tot demografische en
perinatale factoren waaronder ook de subjectieve tevredenheid
over de zorgverlener en de herinnering aan baringspijn.
De studie is opgezet om de langetermijnperceptie
van vrouwen op hun bevalling in relatie tot de wijze van
bevallen in Nederland te vergelijken met vrouwen in het
Verenigd Koninkrijk. Verwacht werd dat vrouwen in een
andere cultuur andere standaarden zullen gebruiken om
de baring mee te evalueren. Zo wordt verondersteld dat
Nederlandse vrouwen die een sectio ondergaan minder
tevreden op hun baring terugkijken dan hun Engelse lotgenoten,
omdat sectio’s in Engeland meer voorkomen en
vrouwen daar ook meer voorbereid zijn dat dit hen kan overkomen.
In deze studie worden de resultaten van de Nederlandse
vrouwen gepresenteerd. Publicaties waarin de resultaten
van Nederlandse en Engelse vrouwen worden vergeleken
zijn in voorbereiding.

Via acht verloskundigenpraktijken in Nederland werden
3200 vrouwen benaderd die in 2001 bevallen waren en
die minstens één keer contact hadden gehad met een
verloskundige. Ook vrouwen die nadien nog een kind
hadden gekregen, werd gevraagd te reflecteren op hun
partus in 2001. De lijst bestond uit 26 open en 140
gesloten vragen over demografische factoren, perinatale
invloeden zoals de manier van bevallen, ervaringen van de
bevalling en interventies en over psychosociale factoren
zoals emotioneel welbevinden en de relatie met het kind


en de partner. Op een vijfpuntschaal kon de tevredenheid
worden aangegeven, en door middel van een woordenlijst
konden eigenschappen worden toegeschreven aan zorgverleners
die tijdens de partus aanwezig waren geweest.
In de analyse is rekening gehouden met variabelen die
invloed kunnen hebben op de tevredenheid.
Alleenstaand ouderschap, laag opleidingsniveau en niet-
Nederlandse afkomst werden samengevoegd tot één
variabele om te controleren voor een ongunstige sociale
achtergrond.

1310 vrouwen stuurden een ingevulde vragenlijst terug.
De onderzoeksgroep bleek redelijk representatief voor de
Nederlandse populatie, behalve dat vrouwen in de
onderzoeksgroep vaker van Nederlandse afkomst waren
en vaker de baring begonnen in de eerstelijn.
De meeste vrouwen gaven aan de dat ze zich de partus
in kwestie nog goed of redelijk goed konden herinneren.
83% keek positief terug, 16,5% gaf aan negatief terug
te kijken op de partus. Deze percentages waren voor alle
deelnemende praktijken ongeveer gelijk. Nulliparae en
vrouwen die in het ziekenhuis bevielen hadden meer
negatieve ervaringen dan multiparae en vrouwen die
thuis waren bevallen: respectievelijk 22,5% en 4%
tegenover 11,5% en 23%. Vrouwen, die een primaire
sectio kregen, waren niet meer ontevreden dan vrouwen
die spontaan bevielen: 16% versus 11%. Was er echter
sprake van een ongeplande sectio of van een vaginale
kunstverlossing dan gaven vrouwen meer negatieve
ervaringen aan dan vrouwen die een spontane baring
hadden meegemaakt, respectievelijk 42,47% en 16%.
De meeste vrouwen gebruikten positieve eigenschappen
om hun hulpverlener te beschrijven. De meest gebruikte
negatieve eigenschap was ‘gehaast’. Er was een duidelijk
verband tussen een negatieve bevallingservaring en het
negatief beschrijven van de betrokken zorgverlener(s).
Na correctie voor alle relevante confounders bleken
pariteit en toepassing van pijnstilling niet geassocieerd


met een negatieve ervaring. De volgende factoren bleken
wél verband te houden met een negatieve ervaring:
vaginale kunstverlossing of secundaire sectio caesarea,
een ziekenhuispartus, een verwijzing durante partu, niet
kunnen kiezen voor pijnbestrijding, het gevoel hebben
niet goed met de pijn te kunnen omgaan, een negatieve
beoordeling van de zorgverlener en het vermoeden dat
het eigen leven of het leven van de baby in gevaar is. Bij
elkaar verklaren deze factoren bijna 39% van de ervaren
ontevredenheid. Gaf een vrouw aan ontevreden te zijn
over de manier waarop zij was omgegaan met haar pijn,
dan werd de kans dat zij negatief terugkijkt op haar
baring vijf keer zo hoog (OR 4.9; 95% BI 2.55-9.40).
Het gevoel niet te kunnen kiezen voor pijnstilling was
geassocieerd met een drievoudige toename van de kans
op een negatieve terugblik (OR 2.9; 95% BI 1.91-4.45)

Een substantieel deel van de Nederlandse vrouwen kijkt
drie jaar na dato negatief terug op de baring. Dit ligt
niet aan demografische factoren, maar aan perinatale
omstandigheden zoals verwijzing en kunstverlossing.
Ook angst (voor het leven van de baby of het eigen
leven), de negatieve beoordeling van de zorgverlener en
geen keuzemogelijkheid in de toepassing van pijnstilling
spelen mee. Deze resultaten moeten serieus genomen
worden, omdat een slechte ervaring in het verleden
keuzes op reproductief gebied kan beïnvloeden.
Meer onderzoek moet worden gedaan naar verwachtingen
van Nederlandse vrouwen ten aanzien van de baring.
Ook moet gekeken worden naar mogelijke verbeteringen
in het Nederlandse zorgsysteem om verdere negatieve
ervaringen te voorkomen.