Borstvoeding heeft uit gezondheidsoogpunt de voorkeur boven kunstvoeding. De beleidsdoelen voor lactatie worden echter bij lange na niet gehaald. Eén van de redenen daarvoor is beperkte kennis bij zorgverleners over de behandelopties bij lactatieproblemen. Volgens de Visie op Borstvoeding van de KNOV zijn verloskundigen bij uitstek de aangewezen hulpverleners voor het initiëren en ondersteunen van borstvoeding, daarbij ondersteund door kraamverzorgenden.  Ongeveer 90 procent van de moeders start na de bevalling met borstvoeding [Anten-Kools et al, 2011], maar van de kinderen van één en twee maanden oud, krijgt slechts respectievelijk 48 en 42 % borstvoeding. TNO houdt om de zoveel jaren een peiling melkvoeding om te zien hoe het gaat met de borstvoedingscijfers.

Er valt nog veel winst te behalen: het RIVM becijferde dat een kleine stijging van de cijfers – van 82 naar 85 % een week na geboorte en van 20 naar 25 % na 6 maanden – al veel oplevert: een jaarlijkse besparing van 10 miljoen euro en 1200 Disability Adjusted Life Years. De ‘DALY’ biedt een maat die zowel de verloren jaren door voor  tijdig sterven meeweegt als de levensjaren in verminderde gezondheid [Buchner et al, 2007]. Uit onderzoek blijkt dat professionele ondersteuning van groot belang is voor de slagingskansen [Riet, 2009; Sattari et al, 2010]. Daarbij is het wenselijk dat moeders niet geconfronteerd worden met tegenstrijdige adviezen.

Dit artikel biedt een bespreking van de meest voorkomende oorzaken van lactatieproblematiek en beschikbare oplossingsrichtingen. Het vormt daarmee een opmaat naar een reeks van artikelen in Tijdschrift voor Verloskunde die aandacht zullen besteden aan verschillende onderdelen van de begin 2012 online gepubliceerde multidisciplinaire richtlijn Borstvoeding (zie www.richtlijnborstvoeding.nl). Kristel Zeeman, beleidsmedewerker richtlijnontwikkeling bij de KNOV, is blij met de nieuwe richtlijn, maar stelt dat deze door het evidence-based karakter wel wat abstract is geworden: “Een praktische uitwerking voor de dagelijkse praktijk is dus een waardevolle aanvulling.” Doel van de richtlijn is de kwaliteit en de continuïteit van zorg rond borstvoeding te verbeteren en zo een bijdrage te leveren aan een samenleving waarin het geven van  borstvoeding heel gewoon is, Overigens tekent Adrienne de Reede, tot 1 januari j.l. directeur van de stichting Zorg voor Borstvoeding, aan: “Soms vraag ik me wel eens af of we daarin niet te ver gaan. Zijn we bewijs aan het zoeken voor iets wat eigenlijk doodgewoon is? Waarom moeten we wetenschappelijk aantonen dat voeden op verzoek goed is? Of huid op huidcontact? Er is ook nooit wetenschappelijk onderbouwd dat het goed is om volgens een schema te voeden, of om de baby eerst te wassen en te kleden voordat we hem aan zijn moeder geven, toch gebeurde dát op grote schaal.”

*   Het is wenselijk dat meer kinderen langer borstvoeding krijgen
*   Er is meer onderzoek nodig naar de prevalentie, oorzaken en oplossingen van borstvoedingproblemen
*   Reeds aanwezige kennis over diagnosestelling en behandelmogelijkheden moet breder verspreid worden onder zorgverleners
*   Nauwe samenwerking tussen verschillende beroepsgroepen in de zorg is nodig om moeders en baby’s wanneer nodig snel en effectief hulp te kunnen bieden
*   Als borstvoeding niet slaagt, bestaat de mogelijkheid van donormelk