De discussie over de vraag of de standaard diagnostischetest, uitgevoerd in het kader van prenatale screening,breed of smal moet zijn, wordt inmiddels nationaal eninternationaal gevoerd[Ten Kate LP, 2006; Leung WC etal, 2008; Ogilvie CM et al, 2009; de Wert GM, 2007].In de Nederlandse praktijk gaat het vooralsnog om devraag of karyotypering of een smallere test aangewezenis [Kooper AJ et al, 2008; Van Opstal D et al, 2009; VanZwieten M, 2006]. Wij willen een bijdrage leveren aandie discussie door te laten zien dat iedere afbakening vanhet testaanbod, ook de huidige, op een normatievekeuze berust.In dit artikel schetsen wij de achtergrond en leggen wijuit welke keuzes zich nu in de praktijk opdringen: welkeaandoeningen willen we vinden; welke niet? En hoemoet het screeningstraject worden ingericht? Vervolgensbespreken we de morele overwegingen die relevant zijnvoor de besluitvorming hierover. Ten slotte wijzen wekort op nieuwe ontwikkelingen die maken dat de keuzetussen karyotypering of een smallere test zeker niet delaatste ronde in dat debat zal zijn.