Primiparae lopen in 60-70% schade op aan de bekkenbodem , in verschillende gradaties, afhankelijk of het een medische partus betreft of niet. In Nederland wordt bij primiparae in de eerste lijn in 26% van de bevallingen een perineumruptuur gezien en bij 35% wordt een episiotomie gezet. In Nederland hebben primiparae in de tweede lijn in 50% van de gevallen een episiotomie en in 22% een ruptuur (Perinatale Registratie Nederland 2010).

Urine-incontinentie post partum komt voor bij 30% van de vrouwen [Teunissen, Lagro 2000]. Post partum heeft 10% van de vrouwen faeces- of flatusincontinentie. Vrouwen met een derde- of vierdegraads ruptuur zijn in 17-62% blijvend incontinent voor faeces [Hay-Smidt 2008]. De grote spreiding ontstaat door verschillen in definitie van faeces incontinentie. Perineumpijn bij bekkenbodemschade komt voor bij 40% van de vrouwen in de eerste twee weken post partum en 9% heeft nog klachten na drie maanden [Beckmann 2006]. Perineumpijn post partum veroorzaakt seksuele disfunctie en dyspareunie bij 60% van de vrouwen tot drie maanden na de bevalling, 15% van de vrouwen heeft nog pijn bij gemeenschap drie jaar na de bevalling [Shifren 2010].

Voor reductie van perineumschade zijn enkele interventies bewezen effectief: het vermijden van episiotomie en kunstverlossingen [Carolli 2009, Johanson 2010] en antenatale perineummassage [Beckmann 2006]. Daarnaast geven enkele technieken tijdens de bevalling significante reductie van bekkenbodemschade:een warme washand op het perineum, het hoofd geboren laten worden tussen twee weeën, het perineum rekken tijdens de uitdrijving van enkele specifieke baringshoudingen [Aasheim 2012].

Sinds 2002 is er een zogenaamde geboortetrainer op de markt, een klein apparaatje waarmee vrouwen  zelf tijdens de zwangerschap zouden kunnen trainen. Dit apparaat zou ingrijpen op verschillende processen in de spier fysiologie om perineumschade tijdens de partus te voorkomen.

Met deze studie zijn meningen en motivaties van verloskundigen en zwangeren over de Epi-no® in beeld gebracht. Uitkomsten van deze studie vertellen wat over de haalbaarheid van een eventuele effectiviteitstudie(RCT) en helpen om inclusie en follow-up te optimaliseren. Tevens kunnen de uitkomsten worden meegenomen bij het geven van voorlichting over en het gebruik van de geboortetrainer. De bereidheidstudie bestaat uit twee delen: een kwantitatief en een kwalitatief deel.

Er werden vragenlijsten gestuurd naar verloskundigen in heel Nederland, door gebruik te maken van een sticker-bestand van de KNOV, dit waren 2.026 adressen. Hieruit is een random steekproef van 1.200 adressen getrokken door een at random getallenlijst aan te houden die door de statisticus werd aangeleverd. Er was 16% respons onder verloskundigen en onder zwangeren 10%. De analyse van dit kwantitatieve gedeelte, uitgevoerd door masterstudente evidence based practice verloskunde Ilanit
Overbeeke, is bijna voltooid. De volgende opvallende zaken kunnen alvast genoemd worden:
– De belangrijkste reden van verloskundigen om de geboortetrainer aan te bevelen, is het voorkomen van episiotomieën of rupturen, gevolgd door de toename in vertrouwen voor de bevalling en angstreductie. De mogelijke preventie van lange termijngevolgen scoort ook hoog.
– Verloskundigen die wel bekend zijn met de geboortetrainer, maar hem nog niet aan raden, noemen als motivatie hiervoor gebrek aan voldoende evidence.
– Verloskundigen en zwangeren benoemen de hoge kosten (135 euro) als belangrijke drempel voor gebruik.
– Een op de vijf verloskundigen die de Epi-no® aanbieden, rapporteren tevens angst voor blijvende schade door gebruik van het apparaat.

Om nog meer inzicht te krijgen in de houding en verwachtingen ten opzichte van de Epi-no® is vervolgens een kwalitatief onderzoek gedaan door middel van interviews met 16 verloskundigen en 14 zwangeren. Een aantal opvallende punten van deze studie zijn:
– Zwangeren én verloskundigen vonden bina allemaal dat er meer onderzoek nodig was. Verloskundigen willen echter vooral evidence van de effectiviteit. Zwangeren willen daarnaast vooral evidence over de veiligheid.
– De meeste verloskundigen gven aan te weinig te weten van fysiologie en functie van de bekkenbodem en daarom ook de Epi-no® niet goed te kunnen plaatsen. Veel verloskundigen wilden ook ervaring met de Epi-no. Ze wilden bekend raken met de werking, het apparaat aanraken en ervaringen van anderen horen.
– Zwangeren, niet de verloskundigen, gaven aan bang te zijn de bevalling voortijdig op gang te brengen.
– Verloskundigen ervoeren diverse barrìeres in de communicatie met zwangeren. Uiteenlopend van gêne tot de geschiktheid van de zwangere zelf, bijvoorbeeld door opleidingsniveau of cultuur. Zwangeren gaven juist aan graag over dit onderwerp met hun verloskundige te praten. Een publicatie over de uitkomsten van deze bereidheidstudie is in voorbereiding.

De geboortetrainer Epi-no® is een veelbelovende, maar nog niet bewezen effectieve preventieve interventie.