Tien jaar geleden, in de jaren rond de millenniumwisseling, was er een groot tekort aan zorgverleners in de hele verloskundige keten. Dit leidde tot hoge werkdruk bij eerstelijns verloskundigen, sluiting van verloskundige praktijken, minder kraamzorg en partusassistentie en sluiting van kraamafdelingen en verloskamers in perifere ziekenhuizen [Wiegers et al, 2000]. Deze millenniumcrisis heeft voor verloskundigen geleid tot een aantal veranderingen, zoals het verlagen van de normpraktijk voor eerstelijns verloskundigen, het uitbreiden van de capaciteit van de verloskundige opleidingen en het in gebruik nemen van een nieuwe opleidingslocatie (Groningen). Sindsdien is het aantal werkzame verloskundigen sterk toegenomen en lijken de tekorten verdwenen, maar is er wel een verschuiving opgetreden binnen de beroepsgroep. Vooral het aantal klinisch werkende verloskundigen is sterk toegenomen. Hun aantal is een tijd lang beperkt gebleven tot enkele ziekenhuizen waar ze voornamelijk ingeschakeld werden bij het onderwijs aan medische studenten. Na opkomst van de poliklinische bevalling in de jaren zeventig van de vorige eeuw werden op een bredere schaal verloskundigen aangetrokken om ook in de klinische setting het fysiologisch verloop van de baring te bevorderen. Maar de personeelskrapte in de jaren negentig heeft deze ontwikkeling pas echt in een namen verloskundigen in dienst, niet alleen om ongecompliceerd verlopende baringen te begeleiden maar ook om een rol te spelen in de prenatale zorg [Iedema­Kuiper, 2001]. Zowel binnen de beroepsgroep als daarbuiten is de laatste jaren uitgebreid gediscussieerd over de rol van verloskundigen in een klinische setting en die discussie is nog in volle gang. In dit artikel beschrijven wij aan de hand van de gegevens uit de NIVEL­registratie, het stijgend aantal klinisch werkende verloskundigen, de soort ziekenhuizen waar zij werken en de omvang van hun dienstverband.

Het aantal klinisch werkende verloskundigen is de afgelopen tien jaar sterk gegroeid en groeit zelfs harder dan het aantal verloskundigen met een eigen praktijk. In het grootste deel (83%) van de ziekenhuizen zijn nu klinisch verloskundigen aangesteld. Het totaal aantal ziekenhuizen met een of meer klinisch verloskundigen is sinds 2000 verdubbeld van 40 naar 80. De klinisch verloskundige is dus niet meer weg te denken uit de ziekenhuizen, waar ze steeds vaker betrokken is bij het gehele zorgspectrum van prenatale, natale en postnatale zorg, met uitzondering van de operatieve zorg. Er zijn inmiddels ook verschillende vervolgopleidingen specifek gericht op werken in de klinische setting. Wat nu vooral ter discussie staat is de noodzaak tot verandering in de organisatie van de verloskundige zorg in de ziekenhuizen. Centraal daarbij staat de vraag wat precies de rol moet zijn van een klinisch verloskundige. In een eerder artikel in dit tijdschrift is daar al aandacht aan besteed [Wiegers & Hukkelhoven, 2011]. Het streven is nu, zoals de toekomstvisie van Rita Iedema­Kuiper in 2001 was, om te komen tot een organisatie waarbij verloskundigen en gynaecologen op een zodanige manier samenwerken dat verloskundigen niet alleen het grootste deel van de zorg leveren, maar daar ook verantwoordelijk voor zijn. Over de noodzaak van een vervolgopleiding c.q. specialisatie klinische verloskunde is intussen opnieuw discussie gaande. Eén van de vragen daarbij is of die kennis niet onderdeel moet zijn van de reguliere opleiding, waarbij een afgestudeerde verloskundige voor beide werkvelden (eerste lijn en klinische setting) voldoende bevoegd en bekwaam is, zodat ze, ook na een verplaatsing naar het ziekenhuis, zelf haar cliënte kan blijven begeleiden. Een discussie over het huidige verwijsbeleid en de Verloskundige Indicatie Lijst kan daarbij niet achterblijven.