Een  stuitligging  ten  tijde  van  de  bevalling  kan men proberen  te voorkomen door uitwendige versie. Onduidelijk is wat de beste termijn is voor een dergelijke versie. De Early External Cephalic Version2  (EECV2), een internationaal multicentrisch gerandomiseerd onderzoek,  beschreef meer  kinderen  in  schedelligging nadat  de  versie  vroeg  verricht  werd, maar  dit  had geen  invloed op het aantal keizersneden en premature geboorten. In de Nederlandse subgroep werd wél een signi?cant hoger percentage premature bevallingen gevonden in de vroegeversiegroep.

In  de  EECV2  studie  konden  vrouwen  geïncludeerd worden die zwanger waren van een eenling die niet in schedelligging lag, tussen een AD van 34 weken en 0 dagen en 36 weken en 0 dagen. Vrouwen met een contra-indicatie  voor  een  vaginale  bevalling  of  voor een  versie werden uitgesloten. Nadere  inclusiecriteria en methoden  staan  beschreven  in  het  originele artikel. De  vrouwen werden  gerandomiseerd  in  twee  groepen:  in  de  vroegeversiegroep  werd  een  versie  verricht tussen een AD van 34 weken en 0 dagen en 36 weken  en  0  dagen,  in  de  lateversiegroep werd  een versie verricht na een AD van 37 weken en 0 dagen. De primaire uitkomstmaat van de EECV2 studie was het percentage niet-schedelliggingen bij de geboorte. De  andere  uitkomstmaten waren  het  aantal  keizersneden, ernstige  foetale complicaties (doodgeboorte of  sterfte  binnen  7  dagen  na  geboorte),  prematuur gebroken  vliezen,  abruptio placentae,  partus  prematurus,  cardiotocogram  (CTG)  afwijkingen,  en  de opvattingen  van  de  deelneemsters  over versies. De resultaten werden geanalyseerd volgens  intention  to treat.

In Nederland werd tussen 1 januari 2005 en juli 2008 aan de EECV2 studie deelgenomen door het Sint Lucas Andreas  Ziekenhuis  in  Amsterdam,  het  Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC+) en het Atrium Medisch Centrum Parkstad. Wij beschrijven hieronder de resultaten van alle patienten die in deze Nederlandse centra aan het onderzoek deelgenomen hebben.

Voor  de  statistische  analyse werd  gebruik  gemaakt van PASW statistics versie  18.0. De groepen werden vergeleken  met  behulp  van  de  Fisher’s  exact  test voor  categorische  data  en  de  student‘s  t  test  voor normaal verdeelde continue variabelen. Voor de basiskenmerken werd  gebruikt  gemaakt  van  beschrijvende methoden.

Er werden  142  patiënten  gerandomiseerd  in Nederland,  verdeeld  over de drie  ziekenhuizen. Basiskenmerken  van  de  deelneemsters  aan  vroege  en  late versie  bij  randomisatie  zijn  beschreven  in tabel  1. Er waren  geen  signi?cante  verschillen  tussen  beide groepen.  In Figuur  1  staat het  randomisatie schema beschreven  met  per  groep  de  diverse  verrichtingen.  In  de  vroegeversiegroep werd  in  66  van de  71 (93,0%)  gevallen  ook  daadwerkelijk  een  versie  op het  juiste  tijdstip  verricht.  In  de lateversiegroep  gebeurde dit in 51 van de 71 (71,8%) gevallen. In de late versiegroep  draaiden meer kinderen  spontaan  naar schedelligging  voordat  ze  een  versie  konden  ondergaan  (10  vs.  4). Ook werd in  deze  groep  de  versie vaker geweigerd (5 vs. 0).

De  geboortegegevens  staan  beschreven  in  tabel  2. In de vroegeversiegroep  lagen meer kinderen bij geboorte  in hoofdligging  en bevielen minder  vrouwen middels een keizersnede, maar deze verschillen waren niet signi?cant. In  geen  van  beide  groepen was  er  sprake  van  ernstige  foetale  complicaties  zoals doodgeboorte  of sterfte  binnen  zeven  dagen  na  de  geboorte.  In  de vroegeversiegroep werd  in 76% van de gevallen een tocolyticum gebruikt, in de late groep in 62% van de gevallen (p=0,825).

Bij de vroegeversiegroep was in zeven gevallen tekenen  van  voortijdige weeën  activiteit.  In  deze  groep vond  zes  maal  een  premature  bevalling  plaats,  in de  late  groep  geen  enkele maal  (p  =  0,028).  Zoals vermeld  in  tabel  3,  hadden  deze  zes  patiënten  ook daadwerkelijk een poging tot versie gehad. Overigens was deze bij geen van hen succesvol. De versie werd bij allen verricht na  toedienen van een  tocolyticum. In één geval werd de versie een dag vóór de bevalling  verricht,  bij  de  vijf  andere  patiënten  begon  de bevalling acht of meer dagen na de versie procedure. De patiënten waren afkomstig uit alle drie de Nederlandse centra. Omdat  een  relatief  groot  gedeelte  van  de  patiënten uiteindelijk een andere behandeling kreeg dan waarvoor  ze  gerandomiseerd  waren,  werd  nog  een  as treated  analyse  verricht. Deze  leverde  geen  nieuwe signi?cante verschillen op.

Zowel  in  de  EECV2-studie  als  in  de  meta-analyse, leidde een versie  tussen 34 en 36 weken weliswaar tot een afname van het aantal kinderen in stuitligging aan  het  begin  van  de  baring, maar  niet  tot  een afname van het aantal keizersneden. De meta-analyse en de Nederlandse subgroep toonden echter een verhoogde kans op premature  geboorte na  een  vroege versie. De  kinderen  die  prematuur  geboren werden hadden weinig  complicaties, maar  de  gevolgen  van (rand-) prematuriteit mogen niet onderschat worden. Hoewel een gedeelte van de prematuren  langer dan een week na de  versiepoging  geboren werden,  lijkt het ondergaan van een niet-succesvolle vroege versie de kans op  een premature partus  iets  te  vergroten. Het lijkt daarom  van belang om  een  goede  inschatting  van  de  succeskans  van  een  versie  te  maken, wanneer deze  voor een amenorroeduur  van 36 weken overwogen wordt.