In 1946 werd epidurale anesthesie voor het eerst gebruikt als pijnbestrijding tijdens een bevalling. Bij epidurale anesthesie wordt een anestheticum toegediend in de epidurale ruimte voor de dura mater. Hierdoor wordt de geleiding in bepaalde zenuwwortels onderbroken en een veld van het lichaam sensorisch en deels motorisch verdoofd.

Tussen 2003 en 2008 verdubbelde in Nederland het aantal vrouwen dat gebruikmaakte van epidurale anesthesie van 5,4% naar 11,4%. In de multidisciplinaire richtlijn Pijnbehandeling tijdens de bevalling van 2008 werd geconcludeerd dat barende vrouwen die een actieve inbreng hebben bij de besluitvorming tot pijnbehandeling, meer tevreden zijn over de bevalling. Op basis hiervan wordt aanbevolen dat iedere barende vrouw op haar verzoek een adequate vorm van pijnbehandeling aangeboden dient te krijgen. In 2010 bood 60,6% van de Nederlandse ziekenhuizen 24 uur per dag epidurale anesthesie aan, een toename van 22,6% in vergelijking met 2005. In de literatuur worden ook nadelen beschreven bij gebruik van epidurale anesthesie: het kan een nadelige invloed hebben op de voortgang van de bevalling, waardoor de kans op een vaginale kunstverlossing of sectio caesarea wordt vergroot.

Echter, de literatuur hierover is niet consistent. Het doel van deze PICO is om te beoordelen of er evidence is voor een hogere kans op een kunstverlossing bij epidurale anesthesie.

Verhoogt het gebruik van epidurale anaesthesie tijdens de partus de kans op een vaginale kunstverlossing (vacuumextractie, forceps)?

Epidurale anesthesie biedt een effectievere pijnverlichting durante parte dan non-epidurale vormen van pijnstilling. Echter, vrouwen die epidurale anesthesiekregen, hadden een verhoogde kans op een verlengd tweede stadium van de bevalling, een verhoogde kans op bijstimulatie met oxytocine en een verhoogd risico op het krijgen van een vaginale kunstverlossing.