Ongeveer drie procent van alle kinderen is slachtoffer van ernstige kindermishandeling en minstens twintig procent krijgt te weinig aandacht of komt regelmatig met geweld in aanraking [Hermanns, 2008]. Kindermishandeling heeft ernstige en langdurige gevolgen en er zijn mogelijkheden voor preventie [Hermanns et al, 2005].

Preventie in de gezondheidszorg bestaat uit drie niveaus. Primaire preventie voorkomt dat iemand ziek wordt, secundaire preventie richt zich op de vroegsignalering van zieke mensen, en tertiaire preventie richt zich op het voorkomen van verdere schade bij mensen die al ziek zijn [Damoiseaux et al, 1998]. Ondanks de preventieparadox, die inhoudt dat de effectiviteit van primaire preventie moeilijk wetenschappelijk is aan te tonen [Rose, 1981], dringen onderzoekers aan om bij kindermishandeling ook aan primaire preventie te denken [Hermanns et al, 2005]. Onder primaire preventie van kindermishandeling verstaan we het voorkómen van kindermishandeling door het ondersteunen van ’goed ouderschap’. Het begrip ’goed ouderschap’ beoogt de gevoeligheden rond ouderschap te erkennen [Taylor, 2004]. Tijdens groepsinterviews gaven cliënten aan dat ze van verloskundigen een actieve rol in de voorbereiding op ouderschap verwachten [Seefat-van Teeffelen et al, 2011, 2010]. De KNOV-standaard ‘Prenatale verloskundige begeleiding’ [KNOV, 2008] bevat de aanbeveling om aanstaande ouders voor te bereiden op ouderschap. Bovendien zien andere organisaties taken voor verloskundigen in preventie van kindermishandeling en voorbereiding op ouderschap [UNFPA, 2011; ICM, 2010].

Secundaire preventie van kindermishandeling gebeurt door screening. Het vragen naar risicofactoren en het benoemen van een verhoogd risico is als screening nog te onnauwkeurig en kan stigmatiserend werken [Taylor et al, 2007; Hermanns, 2008]. Verloskundigen zien secundaire preventie van kindermishandeling als hun taak, maar zij missen hiervoor competenties [Van Dijk, 2005]. Momenteel wordt onderzocht of screening op risicofactoren door verloskundigen ingevoerd kan worden, als mogelijk middel ter preventie van kindermishandeling [Nederlands Jeugd Instituut, 2010; Vink et al, 2009]. Bovendien is voor de Nederlandse verloskunde de meldcode kindermishandeling recent aangescherpt [KNOV, 2011]. Echter, ook in deze meldcode, is er nog nauwelijks aandacht voor primaire preventie. Daarom exploreert deze studie het perspectief van verloskundigen op hun rol in primaire preventie van kindermishandeling door het ondersteunen van goed
ouderschap.

Tussen 20 december 2010 en 7 januari 2011 hield de eerste auteur (AM) tien interviews met elf eerste- en
tweedelijns verloskundigen uit Limburg en Brabant. Dit waren negen individuele interviews en één interview met twee verloskundigen. De verloskundigen waren doelgericht uitgenodigd omwille van de variatie in ervaringen, perspectieven en eigen ervaringen als ouder. Aan het einde van elk interview vatte de interviewer het gesprek samen om daarmee de verloskundige de gelegenheid te geven de interpretatie te corrigeren of aan te vullen. Tijdens het negende interview werden veel in andere interviews reeds genoemde opmerkingen herhaald. Bij het tiende interview kwamener geen nieuwe gezichtspunten meer naar voren. Wegens extreme sneeuwval werden vier interviews telefonisch gehouden. Alle interviews werden opgenomen en getranscribeerd. Een content analyse [Polit en Beck, 2008] van de transcripten werd verricht (AM en IK),
ondersteund door onderzoeksmemo’s (AM). De interviews werden door één onderzoeker (AM) geanalyseerd,
waarbij twee at random gekozen interviews nog door een tweede onderzoeker (IK) onafhankelijk werden geanalyseerd. De stappen in het onderzoek werden besproken om re?ectie en betrouwbaarheid te bevorderen. De bevindingen van deze besprekingen zijn vastgelegd in een auditrapport (IK, niet gepubliceerd: op te vragen bij AM). Tijdens de analyse, ondersteund door NVivo, versie 8, werd een codeboom ontwikkeld en werden de transcripten gecodeerd (AM en IK). De bevindingen uit de analyse van de gecodeerde transcripten vielen uiteen in vier thema’s. De bevindingen, ondersteund door citaten uit de transcripten, werden schriftelijk ter veri?catie voorgelegd aan de verloskundigen. Dit leidde tot een aanpassing van één citaat. De School Research Ethics Committee van de Glasgow Caledonian University gaf medisch ethische toestemming voor dit onderzoek.

De geïnterviewde verloskundigen willen hun competenties verder ontwikkelen in het ondersteunen van goed
ouderschap en zien dat ze zo een professionele bijdrage kunnen leveren aan de primaire preventie van kindermishandeling. Om verloskundigen hierbij te ondersteunen zou het goed zijn om verdere scholing te ontwikkelen; bij voorkeur gebaseerd op een bestaand ouderschapsmodel.