Een van de belangrijkste terreinen waarop echoscopisch onderzoek bijdraagt aan de prenatale zorg is bij de controle op de foetale groei door middel van biometrie: het meten van de kruin-romplengte (crownrump length, CRL), de doorsnede van het foetale hoofd (distantia biparietalis, DBP), de hoofdomtrek (head circumference, HC), de buikomtrek (abdominal circumference, AC) en de femur-lengte (femur length, FL). Immers, bij een niet onbelangrijk deel van de zwangeren, staat of valt de (vroege) diagnose voor intra-uterine groeiretardatie (IUGR) met een correcte en nauwkeurig uitgevoerde biometrie. De waarde van deze nauwkeurigheid komt pas goed tot uiting wanneer de meetresultaten worden weergegeven in daaraan gerelateerde referentiecurven. Voor zorgverleners in de obstetrie is het dus uitermate belangrijk dat zij – ook met betrekking tot echoscopische evaluatie van de foetus – een en dezelfde taal spreken wanneer het gaat om het schatten van de foetale groei. En juist op dit punt is gebleken dat wij in Nederland al jarenlang een probleem hebben: er zijn namelijk ten minste vier verschillende referentiecurven in omloop. Dit zijn de referentiecurven van Chitty et al. uit 1994[1-4], de referentiecurven van Nicolaides en Snijders eveneens uit 1994[5], de referentiecurven van Nicolaides uit 1992 ook wel (ten onrechte) de NVOG-curven genoemd[6] en de curven van Snijders uit 1994 zoals deze zijn weergegeven in het leerboek ‘Echoscopie in de Verloskunde en Gynaecologie’ in 2003[7].

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Nederlands Tijdschrift voor Obestetrie en Gynaecologie, vol 119, augustua 2006, pag. 11 ev.