De tien perinatologische centra in Nederland hebben de afgelopen twee jaar de handen ineengeslagen om te komen tot een landelijke onderzoeksinfrastructuur voor onderzoek in de verloskunde, met name in de tweede lijn. De groep opereert onder de naam ‘Consortium Verloskundig Onderzoek’. Inmiddels draaien meer dan 40 ziekenhuizen mee in het consortium.

Het initiatief voor de samenwerking dateert uit 2003, toen een aantal perinatologische centra gezamenlijk een aantal aanvragen voor doelmatigheidsonderzoek indienden bij Zon-MW. Vijf projecten zijn inmiddels gehonoreerd. De bekendste lopende studies van het consortium zijn het Hypitat-onderzoek (Hypertension and Pre-eclampsia Intervention Trial At Term), DIGITAT onderzoek (Disproportionate Intrauterine Growth Intervention Trial At Term) en het STAN-onderzoek (ST-analysis versus Microbloedonderzoek). Deze onderzoeken lopen nog circa 2,5 jaar. Daarnaast starten onderzoeken naar het nut van progesteron bij het voorkomen van vroeggeboorte bij meerlingen (AMPHIA) en naar de vraag of bij gebroken vliezen tussen 34 en 37 weken moet worden ingeleid of niet (PPROMEXIL).

Het Consortium Verloskunde richt zich op klinisch relevante vragen, waarvoor patiëntgebonden onderzoek noodzakelijk is. Het gaat vaak om de vergelijking van medische strategieën, waarbij klinische ervaring of pathofysiologische kennis op zichzelf onvoldoende zijn om te kiezen tussen deze strategieën. Als gevolg kunnen aanzienlijke verschillen optreden in het beleid van gynaecologen in de verschillende ziekenhuizen en centra.

Binnen het consortium vinden gezamenlijke vergaderingen plaats van onderzoeksverpleegkundigen en verloskundigen, waarbij logistieke zaken aan de orde komen en de handelwijze geüniformeerd wordt. Er is een website en het databasebeheer is gemeenschappelijk. De inhoud van de studies staat onder verantwoording van projectgroepen, waarbinnen afspraken zijn gemaakt met betrekking tot publicaties.

Dr. Ben Willem Mol (Maxima Medisch Centrum), vanuit Veldhoven betrokken bij het consortium over de nieuwe samenwerking: “Het biedt belangrijke voordelen om de infrastructuur gezamenlijk te regelen. In plaats van de arts-onderzoeker die voor zijn eigen project stad en land afreist, om vervolgens te ervaren dat zijn collega-onderzoeker dezelfde inspanning verricht maar dan in omgekeerde richting, lijkt het efficiënter in iedere regio onderzoeksverpleegkundigen en -verloskundigen vrij te maken die dit werk doen. Bovendien wordt er continuïteit geboden aan de deelnemende organisaties, ook na het vertrek van een gepromoveerde onderzoeker.”

Meer informatie is te vinden op www.studies-obsgyn.nl.