Neonatal and Maternal Outcomes With Prolonged Second Stage of Labor, Laughon KS,  Berghella V, Reddy UM, Obstet Gynecol 2014;124:57–67
Directe link naar de volledige gratis versie van het artikel.

Historisch hanteren we een uitdrijvingsduur van twee uur als veilige grens om maternale en neonatale morbiditeit en mortaliteit te voorkomen. In deze studie, gedaan in 31 ziekenhuizen in Amerika, is gekeken naar de combinatie van epiduraal met een verlengde uitdrijvingsduur van één uur (2002-2008). Er zijn 43.810 nulliparae en 59.605 multiparae geïncludeerd vanaf 10 cm ontsluiting bij een zwangerschapsduur van > 36 weken van een eenling in hoofdligging. Van de primiparae kreeg 81,4% een epiduraal en 10,6% hiervan had een uitdrijvingsduur van drie uur. Van de multiparae was dit 72,9% en had 3,9% een uitdrijvingsduur van twee uur. Het merendeel van deze vrouwen beviel binnen het extra uur: 79,9% van de primiparae en 88,7 % van de multiparae.

Een langere uitdrijvingsduur blijkt ­significant geassocieerd met ­maternale morbiditeit: chorio-amnionitis, derde-en vierdegraads rupturen en HPP (8,4 % versus 6,1%).
Neonatale morbiditeit komt bij een langere uitdrijvingsduur vaker voor: 11% versus 9%. Bij alle moeders ­bevallen na een langere uitdrijvingsduur komt er vaker sepsis voor en een apgarscore onder de 4 na vijf minuten; bij nulliparae komt er vaker asfyxie voor (0.3% versus 0.1%). Er wordt bij geen van de kinderen zuurstof gerelateerde encefalopathie of perinatale sterfte beschreven.

De toegenomen risico’s van een ­langere uitdrijvingsduur zijn procentueel klein. Wat er afgewogen moet worden is of deze risico’s opwegen tegen het uitvoeren van een sectio als er een normale uitdrijvingsduur gehanteerd wordt.