Moederlijke perceptie van ‘minder leven voelen’ (decreased fetal movements, kortweg DFM) heeft invloed op 5 tot 15% van de zwangerschappen. Moederlijke perceptie van ‘minder leven voelen’ (decreased fetal movements, kortweg DFM) heeft invloed op 5 tot 15% van de zwangerschappen. Dit schrijven Alexander Heazell en collega’s in de Acata Obstetrica et Gynaecolgica Scandinavia van januari (volume 87, pag. 331-339). In het Engelse onderzoek is gekeken of twijfel ten aanzien van de definitie en het beleid bij DFM leidt tot verschillen in handelen. De deelnemende verloskundigen (n=275) en gynaecologen (n=400) ontvingen een enquête per post.

De uitkomsten vertonen een significante diversiteit in bijna alle aspecten van het foetale bewegingen tellen, zowel voor wat betreft de definitie van DFM als het beleid en de associaties die gelegd werden met DFM. De meerderheid van de respondenten vroeg naar het voelen van foetale bewegingen na 28 weken zwangerschap. Melding van DFM zou moeten na 24 uur bij ‘minder’ leven voelen en na 12 uur bij ‘geen’ leven voelen. Het formeel laten tellen van bewegingen werd als ineffectief beoordeeld voor het opsporen van groeivertraging (IUGR) of intra-uteriene vruchtdood (IUVD). Beide respondentengroepen gebruikten richtlijnen bij DFM.

DFM werd veelvuldig correct geassocieerd met IUVD, IUGR en obesitas, terwijl een veel kleinere groep het verband wist te leggen met een voorliggende placenta. Het meest genoemde beleid was een verwijzing van de moeder (CTG) en het op gang brengen van de baring. De meeste respondenten associeerden de moederlijke perceptie van DFM echter met de wens tot een extra echo.