In de provincie Ontario, Canada, zijn verloskundigen bevoegd en bekwaam een inleiding met oxytocine intraveneus uit te voeren en te begeleiden. Echter in sommige ziekenhuizen is dit niet toegestaan en wordt de cliënte verwezen naar de gynaecoloog, waardoor de continuïteit van zorg in het geding komt.

Het doel van deze retrospectieve cohort studie was om bij laag risico zwangeren, ingeleid bij een zwangerschapsduur ≥41 weken, de uitkomsten te vergelijken tussen begeleiding van de baring van de (eigen) verloskundige en begeleiding na verwijzing naar de gynaecoloog.

Er werden gegevens gebruikt uit de verloskundige registratie van 2006-2009. In totaal waren 54.026 vrouwen onder verloskundige zorg in die periode. Er werden 1.719 laag risico zwangeren in de studie geïncludeerd, met een eenling in hoofdligging, bij wie de baring bij ≥41 weken met oxytocine werd ingeleid.

Bij aanvang van de inleiding waren 929 zwangeren onder begeleiding van de (eigen) verloskundige (vk-groep), 607 verwezen naar de gynaecoloog (gyn-groep), en van 183 was niet duidelijk wie de verantwoordelijke zorgverlener was (nb-groep). Er was geen verschil in risico op een sectio en op neonatale mortaliteit en morbiditeit tussen de vk- en de gyn-groep.

Begeleiding door de verloskundige leidde tot significant minder medicinale pijnbehandeling voor zowel primiparae (OR 0.57; 95% CI 0.36-0.90) als multiparae (OR 0.65; 95% CI 0.44-0.96). Bij primiparae was er in de vk-groep tevens een afname van kunstverlossingen (OR 0.68; 95% CI 0.48-0.97) en episiotomieën (OR 0.49; 95% CI 0.34-0.70). De uitkomsten waren vergelijkbaar na sensitiviteitsanalyses voor de nb-groep.

Hoewel de gebruikte gegevens inmiddels ruim tien jaar oud zijn is de bevoegdheid van de verloskundigen in Ontario in het inleiden van de baring niet veranderd. De auteurs stellen dan ook dat verloskundigen de experts zijn om bij laag risico inleidingen continuïteit van zorg te bieden.