Frankrijk verlaagt episiotomiegebruik drastisch – zonder toename in ernstige rupturen
Frankrijk heeft sinds 2005 actief ingezet op het verlagen van het episiotomiepercentage. Nieuwe onderzoeksdata tonen aan dat dit beleid succesvol is: in 2021 kreeg nog maar 8,3% van de vrouwen een knip, zonder significante toename van ernstige rupturen.
Op basis van wetenschappelijke literatuur waarin werd aangetoond dat selectief gebruik van episiotomie beter is dan routinematig gebruik, introduceerde Frankrijk in 2005 een richtlijn om het episiotomiepercentage te verlagen. In 2003 kreeg 71% van de nulliparae een episiotomie. De nieuwe richtlijn adviseerde om dit percentage terug te brengen naar maximaal 30%. Een recent onderzoek onderzocht of deze daling daadwerkelijk is ingezet en of dit effect had op de incidentie van 3e- en 4e-graads (obstetric anal sphincter injury (OASI)) rupturen.
Verschil tussen publieke en privé sector
Voor dit onderzoek gebruikten de onderzoekers gegevens uit de Franse nationale perinatale registratie over de jaren 2010, 2016 en 2021. In totaal bestond de studiepopulatie uit 29.750 vrouwen. In deze studie werden alle vrouwen geïncludeerd die een vaginale bevalling hadden met een levend geboren kind in een van de genoemde jaren. De meeste episiotomieën (97,5%) waren mediolateraal. In Frankrijk vindt 99% van de bevallingen plaats in ziekenhuizen. In 71% van deze ziekenhuizen – behorend tot de publieke sector – begeleiden verloskundigen de spontane vaginale baringen en voeren zij zo nodig een episiotomie uit. Kunstverlossingen worden daarentegen begeleid door gynaecologen. In privéziekenhuizen begeleiden gynaecologen alle bevallingen.
Veranderingen in populatie over de tijd
Bij de analyses hielden de onderzoekers rekening met veranderingen in de achtergrondkenmerken van de populatie. In 2021 waren zwangeren gemiddeld ouder, hadden ze een hoger BMI en een hoger opleidingsniveau, en kwam macrosomie vaker voor. Verder vonden er in 2021 relatief minder bevallingen plaats in privéziekenhuizen. Het percentage kunstverlossingen bleef vrijwel stabiel (14,5% in 2010; 15,8% in 2021), al werd er in 2021 vaker gebruikgemaakt van een vacuümextractie in plaats van forceps of spatula.
Minder episiotomieën, evenveel OASI
Het percentage episiotomieën daalde aanzienlijk: van 25,8% in 2010, naar 20,1% in 2016 en uiteindelijk 8,3% in 2021. Ook na correctie voor verschillen in achtergrondkenmerken bleef deze daling significant1
RR 0,33; 95% BI 0,30 – 0,35
. De daling werd gezien bij zowel nulliparae als multiparae, en bij hoofdliggingen, stuitliggingen, eenlingen, meerlingen, spontane en instrumentele bevallingen. Tegelijkertijd kwam OASI iets meer voor: van 0,7% in 2010 naar 1,0% in 2021. Na correctie was deze stijging echter niet significant2
RR 1,24; 95% BI 0,91 – 1,68
. Alleen bij nulliparae met een spatulaverlossing werd een significante stijging gezien. Bij vacuümverlossingen werd geen toename van rupturen gevonden, ondanks het afgenomen episiotomiegebruik.
PLoS Med. 2025 Jan 14;22(1):e1004501