Eggink AJ. Foetale therapie voor spina bifida. Ned Tijdschr Geneeskd. 2012; 156: A4924

Directe link naar de gratis full text versie van het artikel

Foetale therapie kan bij een selecte groep ongeboren patiënten met spina bifida een verbetering van de neurologische uitkomst geven. De landelijke multidisciplinaire werkgroep ‘Prospective spina bifida registry of outcome after intrauterine surgery’ (PROSPER)-consortium is opgericht met als doel in Nederland consensus te bereiken over het aanbieden van deze nog experimentele therapie. Naast het samenstellen van voorlichtingsmateriaal voor zorgverleners en patiënten zal een follow-up programma worden opgezet om alle kinderen met spina bifida te kunnen vervolgen.

Spina bifida komt voor bij 1 op 2.000 levendgeborenen. 15-30% van hen overlijdt binnen de eerste vijf levensjaren. Spina bifida wordt steeds vaker vastgesteld tijdens de zwangerschap. In de periode 2007-2009 werd 45% van deze zwangerschappen in Noord-Nederland beëindigd; in andere regio’s ligt dat getal hoger. In 2003 werd in de VS een gerandomiseerd onderzoek gestart, de ‘Management of myelomeningocele study’ (MOMS). De in- en exclusiecriteria voor foetale therapie staan vermeld in de bijgevoegde tabel.

De uitkomsten bleken goed: bij twaalf maanden had 40% van de kinderen een ventricoperitoneale drain, ten opzichte van 83% in de postnataal behandelde groep. Na dertig maanden was er een duidelijke verbetering in de motorische ontwikkeling in de interventiegroep. Foetale behandeling gaat echter gepaard met een verhoogde kans op vroeg­geboorte en complicaties in de huidige en volgende zwangerschappen. In Nederland is foetale therapie (nog) niet mogelijk, maar vrouwen kunnen verwezen worden naar het ziekenhuis Gasthuisberg van de katholieke Universiteit Leuven. Counseling moet plaatsvinden in een academisch centrum en in multidisciplinair verband, zodat aanstaande ouders goed worden voorgelicht en een weloverwogen keuze kunnen maken.