Wanneer een baby in de baarmoeder vanaf 24 weken zwangerschap overlijdt, of als een baby in de eerste zeven dagen na de geboorte overlijdt, wordt gesproken van perinatale sterfte. Wetenschappelijk onderzoek naar de doodsoorzaak is belangrijk om perinatale sterfte terug te dringen. Promovenda Sanne Gordijn onderzocht aspecten van obductie (“inwendige lijkschouwing”), placentaonderzoek en classificatie van perinatale sterfte.

In Nederland zijn de obductiepercentages laag. Wanneer zorgverleners meer weten over de achtergrond van de ouders, bijvoorbeeld over hun geloof, kunnen zij beter met hen in gesprek gaan, en zal het gemakkelijker zijn om toestemming te krijgen voor obductie, zo stelt Gordijn.

Ook is goede communicatie tussen verloskundige hulpverlener en patholoog belangrijk. De kwaliteit van placentarapportages blijkt in vier onderzochte ziekenhuizen zeer uiteen te lopen. Door de rapportage te standaardiseren kan hier winst geboekt worden, zo stelt Gordijn. Ze introduceert een nieuw classificatiesysteem voor perinatale sterfte, met als doel de onderliggende doodsoorzaak te achterhalen, en vergelijkt dit met verschillende bestaande classificatiesystemen. Bestaande systemen blijken de doodsoorzaken niet consequent te classificeren. Gordijn stelt voor om per geval van perinatale sterfte meerdere classificatiesystemen te gebruiken, om een zo compleet mogelijk beeld over die specifieke perinatale sterfte te krijgen.

Sanne Gordijn (Enschede, 1978) studeerde geneeskunde in Groningen. Ze verrichtte haar onderzoek aan de afdeling Obstetrie en Gynaecologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen onderzoeksschool SHARE. Ze werkt inmiddels als gynaecoloog in opleiding in het UMCG.