Bij ongeveer twee procent van de bevallingen is er sprake van retentio placentae (RP). De placenta laat dan niet spontaan los en wordt niet uitgedreven. Dit kan tot veel bloedverlies leiden. De reguliere behandeling van RP is het verwijderen van de moederkoek onder algehele narcose.

Heleen van Beekhuizen beschrijft twee dubbelblinde onderzoeken naar de medicamenteuze behande- ling van RP met sulproston (n=103) en misoprostol, twee sterke weeënopwekkende middelen. Haar onderzoek laat zien dat sulproston in 49 procent van de gevallen succesvol is. Een behandeling onder narcose kan hiermee dus worden voorkomen. De studie met misoprostol loopt nog.

Haar retrospectieve cohort onderzoek naar RP laat een hoge herhalingskans (adjusted OR 8.3:7.7-9.0) zien. De gegevens werden onttrokken aan de SPRN-database 2000-2006, n=1.055.405 vrouwen. De incidentie van RP in Nederland is in die zeven jaar gestegen met 0.08% per jaar, van 2.12 tot 2.70%. Redenen voor de toename zijn volgens de onder- zoeker ondermeer de toename van bijstimulatie tijdens de baring met oxytocine (aOR 1.3: 1.2-1.4), maternale leeftijd van > 35 jaar (aOR 1,37: 1.33-1.42), epidurale anesthe- sie (aOR 1.10: 1.04-1.15) en een keizersnede in de voorgeschiedenis (aOR 1.10: 1.02-1.18).

In 2007 stelde de Wereldgezond- heidsorganisatie WHO voor om RP te diagnosticeren als “als de placenta niet is geboren binnen dertig minuten na de geboorte van het kind” en dat “als overmatig bloedverlies niet optreedt een vrouw nog dertig minuten geobser- veerd kan worden voordat een manuele placentaverwijdering plaatsvindt. De diagnose RP wordt in Nederland later gesteld dan in de rest van de wereld. Dit verhoogt de kans op groot bloedverlies. In haar conclusie pleit Van Beekhuizen er daarom voor dat de KNOV en NVOG zich houden aan het voorstel van de WHO. Dit zou leiden tot een eerdere overdracht van vrouwen met een RP van de eerste naar de tweede lijn.