Een prolaps, een verzakking van organen in het bekken door dysfunctie van het ondersteunende weefsel van de bekkenbodem, is een veelvoorkomend probleem dat optreedt bij ongeveer 50% van de vrouwen die in het verleden vaginaal gebaard hebben. De diagnose wordt gesteld op basis van karakteristieke bevindingen bij het gynaecologisch onderzoek, die volgens de POP-Q (Pelvic Organ Prolapse Quantification) geclassificeerd kunnen worden.

De behandeling van een prolaps hangt af van de ernst, de symptomen en de gezondheid van de patiënte. Bij een ernstige prolaps is conservatieve therapie soms succesvol, bij falen hiervan kan een operatie ter correctie van de prolaps een goede behandelingsoptie zijn. In Nederland waren de voor- en achterwandplastiek lange tijd de standaardprocedures, al dan niet gecombineerd met een uterusextirpatie. Bij deze klassieke operatietechnieken is er echter een grote kans op recidief van de prolaps: 30% ondergaat hiervoor uiteindelijk nogmaals een operatie. Ook bij andere procedures, zoals de sacrospinale fixatie van de uterus of de vaginatop en de Manchester-Fothergillprocedure, kunnen recidieven optreden. Uit onderzoek blijkt dat de recidiefkans significant vermindert als er gebruik wordt gemaakt van een kunststofmateriaal, ook wel mesh genoemd.

Recent is in Nederland door de Werkgroep Bekkenbodem en de Werkgroep Gynaecologische Endoscopie een webbased registratiesysteem voor gynaecologische ingrepen in gebruik genomen, genaamd POMT (Patient Outcome Measurement Tool), waarin complicaties landelijk geregistreerd zullen worden. In Oostenrijk is door een onderzoeksgroep al getoond hoe nuttig nationale registratie van de effectiviteit en de complicaties van nieuwe procedures kan zijn. Een andere goede optie is het opzetten van een nationale, multicenter trial. Hiermee kan de effectiviteit van het gebruik van mesh in de chirurgische behandeling van een prolaps goed in kaart gebracht worden, kan de mogelijke morbiditeit beter ingeschat worden en kunnen de daarbij behorende risicofactoren onderzocht worden. Te denken valt aan patiëntspecifieke kenmerken als eerdere ingrepen, algehele gezondheidstoestand of oestrogene status en aan ingreepgerelateerde kenmerken, zoals type en grootte van de mesh en de gebruikte operatieve techniek. Daarnaast kan, in het geval van het optreden van complicaties, onderzocht worden hoe deze het best behandeld kunnen worden, en welke factoren invloed hebben op de keuze voor een bepaalde behandeling. Op deze manier kan de behandeling van complicaties na een Proliftoperatie in de toekomst evidence-based plaatsvinden.