Samenvatting
Doel Vergelijking van ernstige acute maternale morbiditeit tussen geplande thuis- versus geplande poliklinische bevallingen bij laagrisicovrouwen die de bevalling begonnen bij de eerstelijns verloskundige. Opzet Landelijke cohortstudie met behulp van gekoppelde datasets.
Methode Alle gevallen van ernstige acute maternale morbiditeit (Severe Acute Maternal Morbidity, SAMM) in Nederland tussen 1 augustus 2004 en 1 augustus 2006 zijn verzameld in de Landelijke studie naar Etnische determinanten van Maternale Morbiditeit in Nederland (LEMMoN-studie). SAMM was gedefinieerd als opname op een intensivecare-afdeling, eclampsie, bloedtransfusie van vier of meer packed cells, uterusruptuur of overige ernstige aandoeningen. De gegevens van vrouwen die à terme zijn bevallen zijn gekoppeld aan gegevens uit de Perinatale Registratie Nederland (PRN) van alle geboorten in dezelfde periode. Tevens werd gekeken naar het voorkomen van haemorrhagia postpartum (HPP) en manuele placentaverwijdering (MPV) in beide groepen. Voor de huidige studie zijn vrouwen geselecteerd die de baring zijn begonnen in de eerstelijn.
Resultaten In totaal werden 146.752 laagrisicovrouwen geïncludeerd die de baring begonnen in de eerste lijn. Van deze groep waren 92.333 (62,9%) van plan om thuis te bevallen en 54.419 (37,1%) wilden poliklinisch bevallen onder leiding van de verloskundige. SAMM kwam voor bij 2,0 per 1000 geplande eerstelijns bevallingen. Voor nulliparae was dit 2,3 bij geplande thuisbevallingen versus 3,1 bij geplande poliklinische bevallingen (gecorrigeerde odds ratio (OR) 0,77; 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 0,56-1,06). HPP trad op bij 43,1 versus 43,3 per 1000 bevallingen (OR 0,92; 95% BI 0,85-1,00) en MPV bij 29,0 versus 29,8 per 1000 bevallingen (OR 0,91; 95% BI 0,83-1,00). Voor multiparae was dit 1,0 voor geplande thuisbevallingen versus 2,3 per 1000 voor geplande poliklinische bevallingen (OR 0,43; 95% BI 0,29-0,63). HPP trad op bij 19,6 versus 37,6 per 1000 bevallingen (OR 0,50; 95% BI 0,46 -0,55) en MPV bij 8,5 versus 19,6 per 1000 bevallingen (OR 0,41; 95% BI 0,36-0,47).
Conclusies Laagrisicovrouwen in eerstelijnszorg bij het begin van de bevalling met een geplande thuisbevalling hadden minder vaak SAMM, HPP en MPV vergeleken met vrouwen met een geplande poliklinische bevalling onder leiding van de verloskundige. Voor multiparae waren deze verschillen statistisch significant. Absolute risico’s waren klein in beide groepen. Er zijn geen aanwijzingen dat een geplande thuisbevalling bij laagrisicovrouwen in Nederland leidt tot eenverhoogd risico op ernstige maternale morbiditeit.