De PROBAAT-M-studies leren dat baringsinductie bij eenlingzwangerschap à terme met een 30-ml foleykatheter minder overstimulatie en vaginale kunstverlossingen tot gevolg heeft dan 25-μg misoprostol vaginaal; vergeleken met oxytocine was er minder kans op een keizersnede. Vanaf medio 19e eeuw zijn tot circa 1974 vergelijkbare mechanische methoden toegepast bij de kunstmatige vroeggeboorte. Daarna werden deze vervangen door pituitrin (1920), oxytocine (1954) en prostaglandines (±1970). De indicaties waren rond 1900:

1. bekkenvernauwing (voornaamste in de 19e eeuw);
2. levensbedreigende zwangerschapsgerelateerde maternale ziekten;
3. preterminale zwangere, om een postmortale sectio te voorkomen (tbc, maligniteit);
4. habituele vruchtdood (syfilis).

In 1940 waren de indicaties verschoven van de bekkenvernauwing – door keizersnedes – naar maternale
ziekten, placenta praevia en ‘polyletaliteit’ (bloedgroepantagonismen). Als mechanische methoden werden toegepast: de bougie van Krause (1855), en de metreuryse, het inbrengen van een ballon in de uterus om weeën op te wekken. Daarvan waren er drie:
– de metreurynter van Champetier de Ribes (1888);
– de dilatateur intra-utérine van Tarnier (1862);
– de condoomkatheter van Mensinga.