De toenemende medicalisering van zwangerschap en bevalling baart zorgen. Deze kan vooral bij vrouwen met een laagrisico leiden tot onnodige interventies en de daarmee gepaard gaande kans op morbiditeit voor moeder en kind. Onderzoek laat zien dat er variatie bestaat in interventies tussen ziekenhuizen met een vergelijkbare populatie zwangeren/barenden. Dit wekt de suggestie dat de voorkeur van de zorgverlener, culturele en organisatorische factoren hierin een rol spelen. Er zijn aanwijzingen dat de attitude van zorgverleners ten aanzien van risico (meer of minder risicomijdend) voor een deel de verschillen in zorg verklaart. Ook is bekend dat zorgverleners slecht in staat zijn risico’s in te schatten. Een recente Schotse studie van Styles liet echter zien dat de risicogeneigdheid van verloskundigen geen verklaring was voor hun verwijsgedrag [1]. Een verklaring hiervoor zou kunnen liggen in de manier waarop zorgverleners omgaan met onzekerheid, die bepaalt immers wat iemands risicoperceptie is. Onzekerheid is een situatie waarin er gebrek is aan empirisch bewijs, waardoor hetonmogelijk is een kans op een bepaalde uitkomst in te schatten. Om de bevindingen uit de studie van Styles beter te kunnen begrijpen deden de onderzoekers onderzoek naar de manier waarop verloskundigen omgaan met onzekerheid en ambiguïteit tijdens een spontaan begonnen laagrisicobevalling. Hierdoor willen ze beter inzicht krijgen in de manier waarop verloskundigen definiëren wat normaal is en wanneer ze een baring alsnormaal dan wel abnormaal beschouwen [2].