In Nederland is de prevalentie van het aantal zwangerschappen met een voorgaande sectio cesarea (SC) ongeveer 10%.1,2 De begeleiding van deze groep zwangeren vereist speciale aandacht, zowel voor gezamenlijke besluitvorming omtrent het kiezen van de partus modus als voor de begeleiding van deze relatief ‘hoog-risico’baring. Dat counseling en adequate zorg rondom het beleid na een eerdere SC van belang is blijkt ook uit de gepubliceerde tuchtrechtzaken (website Medisch Contact). Van 2010 tot heden werden 58 casus uit ons specialisme gepubliceerd, waarvan 35 obstetrische casus (62,5%). Acht hiervan betroffen durante partu casuïstiek, waarvan vier over beleid rondom een vaginale partus na eerdere SC en in alle gevallen werd een veroordeling uitgesproken. Over dossiervorming, bejegening en informed consent gingen een aanvullende acht casus; in vier van deze gevallen had dit een veroordeling tot gevolg. Van de obstetrische casuïstiek betrof het dus in 34% van de gevallen het beleid rondom vrouwen met een eerdere keizersnede.

In dit artikel vragen wij aandacht voor zwangerschap en baring na een eerdere SC. Indien er geen sprake is van een contra-indicatie voor een TOL geldt de vuistregel ‘beide opties moeten kunnen’, dus zowel een TOL als een ERSC. Voor het keuzeproces is gezamenlijke besluitvorming en optimale counseling is van het grootste belang, hierbij dienen de voor- en nadelen van een TOL en een ERSC aan bod te komen. Met name ook de kans op een uterusruptuur en de slagingskans van een TOL in relatie tot morbiditeit zijn belangrijke punten om te bespreken. Dit laatste kan door een predictiemodel dat de kans op een succesvolle TOL voorspelt, wellicht ondersteund worden. Als de zwangere goed is voorgelicht zal zij in de regel tot de conclusie komen dat een TOL een veilige procedure is, met een redelijke tot hoge succeskans. Goede verslaglegging omtrent de besluitvorming is voorts van essentieel belang. In geval van inleiding of in situaties waarbij de slagingskans van een TOL kleiner wordt, moet de keuze opnieuw worden besproken. Voor de praktijk is het van belang om binnen het verloskundig samenwerkingsverband goede afspraken te maken over de baring na een eerdere SC. Men moet alert zijn op tekenen van een (dreigende) uterusruptuur, hierbij zijn CTG-afwijkingen de belangrijkste voorspeller. Bij elke nieuwe situatie, zoals ‘false labor’ (langdurig contracties zonder beginnende ontsluiting), langdurig beloop van ontsluiting of uitdrijving en/of een afwijkend CTG is het verstandig om steeds te bedenken of het niet beter is een repeat SC te doen, noteer de overwegingen in het dossier en bespreek ze helder met de zwangere en haar partner.