Smith L, Budd L, Field D et al. Socioeconomic inequalities in outcome of pregnancy and neonatal mortality associated with congenital anomalies: population based study. BMJ 2011;343:d4306
Directe link naar de gratis full text versie van het artikel in BMJ

Onderzoekers bestudeerden het effect van variatie in zwangerschaps­afbrekingen voor aangeboren afwijkingen op daaraan gerelateerde neonatale sterfte. Zij analyseerden retrospectief alle geregistreerde gevallen tussen 1998 en 2007 in Engeland van negen geselecteerde aangeboren afwijkingen met slechte prognoses. In deze periode werden 1.579 foetussen met een aangeboren afwijking geregistreerd. Daarbij was er geen verschil in prevalentie tussen de meest en minst achtergestelde buurten (<10e percentiel versus >90e percentiel). De meeste afwijkingen (86%) werden vóór de geboorte gedetecteerd.
Het aantal zwangerschapsafbrekingen na diagnose in de meest achter­gestelde buurten was lager dan in de minst achtergestelde buurten (63% vs 79%, RR: 0.80; 0.65-0.97). Mogelijk is dit deels te verklaren doordat in de meest achtergestelde gebieden afwijkingen minder vroeg in de zwangerschap werden opgespoord.
Het aantal zwangerschapsafbrekingen had ook verband met het type afwijking.
De meest achtergestelde buurten hadden 61% meer levendgeborenen met aangeboren afwijkingen (RR: 1.61; 1.21-2.15) en 98% meer sterfte gerelateerd aan aangeboren afwijkingen (RR: 1.98; 1.20-3.27).

Het was al bekend dat screening tijdens de zwangerschap op aan­geboren afwijkingen leidde tot meer zwanger­schapsafbrekingen en daardoor tot minder neonatale sterfte. Dit onderzoek liet zien dat sociaal-economische variatie in zwangerschapsafbrekingen heeft geleid heeft tot grote sociaal­economische ongelijkheid in levend­geborenen met een aangeboren afwijkingen en daaropvolgende neonatale sterfte.
De onderzoekers bevelen aan om te onderzoeken hoe het komt dat in de lagere sociaal­economische klassen minder zwangerschapsafbrekingen plaatsvinden.