Kinderfysiotherapie bij baby’s vermindert de kans op scheefhoofdigheid. Dat blijkt uit het onderzoek waarop kinderfysiotherapeut Leo van Vlimmeren op 24 april in Utrecht is gepromoveerd. Hij volgde in ziekenhuis Bernhoven te Veghel 400 baby’s vanaf de geboorte tot de leeftijd van een jaar.

Op de leeftijd van zeven weken hadden 65 baby’s een voorkeurshouding, met daardoor een grotere kans op een scheef hoofd. De helft van deze groep kreeg kinderfysiotherapie en had op de leeftijd van zes en twaalf maanden een minder scheef hoofd dan de niet-behandelde baby’s. Ouders moesten hun baby o.a. op verschillende manieren oppakken en dragen, het afwisselend op de linker- en rechterarm voeden en het kind zo vroeg en zo lang mogelijk, onder toezicht op de buik laten liggen. Overigens blijkt uit de analyse van vierhonderd baby’s dat zwangerschaps- en bevallingsfactoren geen invloed hebben op scheefhoofdigheid bij de geboorte en op latere leeftijd.

Tijdens zijn onderzoek ontwikkelde dr. Van Vlimmeren als eerste een methode om schedelasymmetrie bij pasgeborenen snel en gemakkelijk te meten. Hij gebruikt daarvoor een band van speciaal plastic, dat buigzaam is na opwarming en snel uithardt. De band wordt om het hoofdje heen gelegd, waardoor de contouren van de schedel duidelijk worden. De nieuwe methode, plagiocefalometrie, spoort schedelvervormingen net zo goed op als de gouden standaard, een driedimensionale CT-scan.

Bron: (UMC Utrecht)

Klik hier voor het onderzoek.