In de vorige eeuw is het deel van de totale bevolking dat last heeft van een allergie,sterk toegenomen. Waren het aan het begin van de twintigste eeuw nog zeldzame,weinig bekende aandoeningen, tegenwoordig lijkt er sprake van een ware epidemie. Het is duidelijk dat de toename in de frequentie van allergische aandoeningen te maken heeft met de westerse manier van leven. Het is nog grotendeels onduidelijk welke aspecten van de westerse leefstijl de toename veroorzaken. De meest gangbare gedachte is, dat een verminderde blootstelling aan micro-organismen een belangrijke rol speelt, waarbij de eerste levensjaren als een gevoelige periode worden beschouwd.

In het kader van de European Community Respiratory Health Survey (ECRHS) heeft de afdeling Epidemiologie van de Rijksuniversiteit Groningen de frequentie van voorkomen van astma en allergische aandoeningen onder de volwassen bevolking onderzocht (ELON-onderzoek). Tevens wordt in samenwerking met het Academisch Ziekenhuis Groningen, de Universiteit Utrecht, het RIVM en het Sophia Kinderziekenhuis een geboortecohort van ruim 4000 kinderen tot de leeftijd van 8 jaar gevolgd met als doel het aantal kinderen dat astma of andere allergische aandoeningen ontwikkelt te meten en te onderzoeken wat de risicofactoren zijn (PIAMA-onderzoek). Dit onderzoek kon in 1996 tot stand komen dankzij de medewerking van 54 verloskundige praktijken in Nederland, die gedurende een jaar een belangrijke bijdrage leverden aan de werving van deelnemende zwangeren.

In het proefschrift wordt de frequentie van voorkomen van allergieën onder volwassenen beschreven. (nvdr.: Het gaat hierbij om zoveel cijfers dat het niet doenlijk is deze in de context van deze korte beschrijving op te nemen). Tevens worden risicofactoren van vroege verschijnselen van allergie bij kinderen bestudeerd. Daarnaast zal ik in dit artikel kort verslag doen van buiten het proefschrift gepubliceerde resultaten van het PIAMA-onderzoek.