Voorspelt de mictiefrequentie het gewichtsverlies van borstgevoede pasgeborenen?
Wanneer je op kraambezoek gaat, kijk je altijd netjes in het kraamdossier. Plast en poept de kleine voldoende? Maar wat is eigenlijk voldoende? Is het voldoende om alleen baby’s te wegen die onvoldoende plassen of mis je dan teveel kinderen die meer dan zeven of tien procent zijn afgevallen?
Er werd gekozen voor een observationele prospectieve cohort studie.
De dataverzameling vond plaats tussen november 2005 en mei 2006.
Alle kraambureaus (n=31) in de provincie Noord Holland werden
aangeschreven met het verzoek tot participatie in de studie. Veertien kraambureaus,
verdeeld over de hele provincie, namen deel aan het onderzoek. Alle kraamverzorgsters
van deelnemende centra kregen een informatiebrief voor de ouders, een meetformulier
en een instructieformulier. De kinderen moesten voldoen aan de volgende inclusiecriteria:
• Zij worden (voornamelijk) gevoed met moedermelk*.
• Zij zijn thuis geboren of voor de 4e levensdag** thuisgekomen na geboorte elders.
• Er moest de verwachting zijn dat het kind minimaal twee maal gewogen zou worden in het
kraambed***
Met een registratieformulier werden de volgende gegevens verzameld:
geslacht, geboortedatum, geboortetijd, uitgerekende datum, geboortegewicht,
eventuele afwijkingen die drinken of plassen kunnen beïnvloeden,
eventueel in welk ziekenhuis het kind geboren is, of er in de dagen voor thuiskomst kunstvoeding
aan de baby gegeven is, of het de eerste keer was dat de moeder borstvoeding gaf en welke
kraamzorgorganisatie de zorg verleende. Vervolgens werden 24-uursschema’s ingevuld met
gegevens over aantal maal borstvoeding, afgekolfde moedermelk, kunstvoeding en mictiefrequentie.
Het gewicht kon dagelijks worden ingevuld.
* Hoofdvoeding is borstvoeding, dit kan ook afgekolfd zijn. Kunstmatige zuigelingenvoeding
wordt alleen gegeven bij wijze van bijvoeding.
** De dag van geboorte is dag 1.
*** Met kraambed worden de eerste acht dagen postpartum bedoeld.
Respons
256 Formulieren werden ingevuld
geretourneerd. Hiervan werden negen (3.5%)
cases geëxcludeerd omdat zij niet voldeden aan de inclusiecriteria, twee wegens
onvoldoende gegevens, drie wegens het uitsluitend geven van kunstvoeding en
vier wegens het na de vierde dag thuiskomen van het kind. De totale onderzoeksgroep
bestond uit 247 kinderen. Van deze 247 kinderen zijn 1145 gewichtsmetingen en 1508 mictiemetingen
bekend in de eerste acht dagen na de geboorte.
Representativiteit van het cohort
2006 werden in Noord-Holland17.461 kinderen levend
geboren. Van deze kinderen participeerden 247 kinderen (1.4%) in de studie
De veertien deelnemende bureaus zitten verspreid over heel Noord-Holland. De in het ziekenhuis
geboren baby’s waren in 21 verschillende ziekenhuizen geboren. Hieruit blijkt dat de deelnemers
hoogstwaarschijnlijk verspreid over de provincie wonen. Van de deelnemende kinderen is49,8% thuis geboren.
Dat is meerdan het landelijk gemiddelde (30,8 ). Dit is deels verklaarbaar doordat thuis geboren kinderen
vaker borstvoeding krijgen. Tevens voldoen in het ziekenhuis geboren kinderen vaak niet aan het
tweede inclusiecriterium dat luidt dat zij op of voor de 4e dag thuisgekomen moeten zijn.
Het geboortegewicht is hoger in deze studie dan de cijfers van het CBS. Verklaarbaar omdat in de cijfers
van het CBS ook premature- en doodgeboortes meegenomen zijn. Het cohort lijkt, voor het doel van
deze studie, representatief voor wat betreft de eerstelijns populatie van de provincie Noord Holland.
Mictie
plasluiers wordt gebruikt gemaakt van de zogenaamde mictievuistregel;
het aantal micties is gelijk aan de levensdag (eerste dag één keer, tweede dag twee keer etc.).
Na de zesde dag zal de baby deze mictiefrequentie (tenminste zes keer per 24 uur) vasthouden.
Tabel 2 toont een overzicht van de mictiefrequentie van de eerste 7 dagen postpartum. Van alle
metingen tot en met dag zes (n=1327) werd 130 maal (9.8%) niet aan de mictievuistregel voldaan.
Van de baby’s plast 35.1% (n=87) op enig moment onvoldoende om aan de mictievuistregel te blijven voldoen.
Deze mictievuistregel lijkt dus te strikt geformuleerd. Meer dan de helft van deze baby’s (56.6%, n=57)
voldoet echter maar op een dag niet aan de vuistregel. Om baby’s te vinden die te weinig plassen kunnen
we een relatief willekeurig afkappunt van 10% nemen, de p10. Wanneer we kijken naar de p10 in figuur 1
blijkt dat deze sterk lijkt op de algemeen in Nederland gebruikte mictievuistregel, met dit verschil
dat vijf maal mictie per 24 uur een aanvaardbaar minimum is en blijft vanaf dag vijf tot en met dag zeven.
Voor de beoordeling van het aantal
Van november 2005 tot en met mei
Het wel of niet voldoen aan de mictievuistregel blijkt geen goede screeningstest
te zijn voor het opsporen van baby’s met excessief gewichtsverlies. 35.1% van alle
baby’s voldeed op enig moment niet aan de mictievuistregel. Van alle pasgeborenen
verloor 31.3% op enig moment meer dan 7% van zijn geboortegewicht in de eerste week,
4,5% verloor meer dan 10% van zijn geboortegewicht. Deze studie heeft echter geen correlatie
kunnen aantonen tussen het aantal plasluiers en het verliezen van teveel gewicht.