Eerstelijnshulpverleners zijn positief over het landelijk screenen van zwangere vrouwen op dragerschap van erfelijke bloedarmoede op basis etniciteit. Ethische, praktische en financiële barrières maken het echter moeilijk om dit screeningsprogramma te implementeren, zo toont onderzoek van Suze Jans.

Verloskundigen en huisartsen hebben vooral moeite om etniciteit bij hun cliënten vast te stellen, waardoor zij onzeker zijn wie zij screening moeten aanbieden. Het vóórkomen van bloedarmoede en dragerschap van erfelijke bloedarmoede verschilt namelijk tussen etnische groepen. Dragerschap komt vaker voor bij mensen die zelf of wiens (voor)ouders afkomstig zijn uit gebieden waar malaria heerst(e).

Dragerschap van erfelijke bloedarmoede geeft in de zwangerschap vaker bloedarmoede en urineweginfecties zonder klachten. Daarnaast bestaat bij dragerschap het risico op het krijgen van een kind met hemoglobinopathie (ernstige bloedarmoede), wanneer de partner ook drager is.

Een screeningsprogramma voor dragerschap van deze aandoening ontbreekt in de Nederlandse geboortezorg. Gezien de complexiteit en gevoeligheid die hulpverleners ervaren bij het vaststellen van etniciteit, lijkt een universeel screeningsaanbod, bij voorkeur vóór de zwangerschap, de beste optie.