Inleiding
Preëclampsie is wereldwijd nog steeds een van de belangrijkste oorzaken van ziekte en sterfte rond de zwangerschap van zowel moeder als kind. Er zijn talloze studies verricht om de oorzaak van preëclampsie te achterhalen, maar tot nu toe zonder duidelijk resultaat. Op dit moment lijkt het het meest waarschijnlijk dat preëclampsie door meerdere factoren wordt bepaald, die samen de patiënt over de drempel tillen om preëclampsie te ontwikkelen. Centraal in het ontstaan van preëclampsie staat een gegeneraliseerde dysfunctie van de bloedvaten, hetgeen leidt tot het ontstaan van de symptomen van preëclampsie. Deze vaatdysfunctie lijkt te worden veroorzaakt door een factor, die vanuit de placenta wordt afgescheiden in de bloedbaan van de moeder. In dit proefschrift werden de rol van micropartikels in het ontstaan van vaatdysfunctie en de aard van de vaatdysfunctie onderzocht.

Deel I
In hoofdstuk 1 wordt een algemene inleiding over preëclampsie gegeven en worden de doelstellingen van het proefschrift geformuleerd. De doelstellingen van dit proefschrift waren:
1. om de rol van circulerende micropartikels in de pathogenese van preëclampsie te bepalen.
2. om de vaatdysfunctie in de weerstandsvaten in preëclampsie te onderzoeken en of deze vaatdysfunctie gerelateerd is aan endotheel of ook aan gladde spiercellen. Verder hebben we geprobeerd om mechanismen die vaatfunctie kunnen verbeteren te identificeren.
In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven over vaatdysfunctie in preëclampsie. De mechanismen die betrokken zijn in het ontstaan van vaatdysfunctie in preëclampsie worden besproken.
Hoofdstuk 3 bestaat uit een overzichtsartikel over micropartikels, membraan partikels, die door verschillende celtypen worden afgescheiden. Mechanismen, die betrokken zijn in het ontstaan, de samenstelling en de functie van micropartikels worden gepresenteerd in relatie tot cardiovasculaire ziekten.

Deel II
In deel II worden verschillende studies beschreven, waarin de rol van micropartikels in het ontstaan van vaatdysfunctie in preëclampsie werd onderzocht.
Hoofdstuk 4 beschrijft een set experimenten, waarin geïsoleerde weerstandsvaatjes uit het myometrium van normaal zwangere vrouwen werden geperfundeerd met artificieel gemaakte syncytiotrofoblast micropartikels in een perfusie myograaf. We vonden dat perfusie met syncytiotrofoblast micropartikels in concentraties tot 100 keer de concentraties die eerder waren beschreven in vrouwen met preëclampsie, geen verminderde endotheel afhankelijke dilatatie op bradykinine veroorzaakte na een perfusie periode van drie uur.
In hoofdstuk 5 wordt de samenstelling van de circulerende micropartikel populatie in vrouwen met preëclampsie, normaal zwangere en niet zwangere vrouwen beschreven, die met behulp van flowcytometrie werd bepaald. Het totale aantal circulerende micropartikels verschilde niet significant tussen de groepen en het grootste deel was in alle drie de groepen afkomstig van bloedplaatjes, gevolgd door van erythrocyten en leukocyten afkomstige micropartikels. In normaal zwangere vrouwen was het aantal micropartikels, afkomstig van lymfocyten verlaagd. In vrouwen met preëclampsie was het aantal lymfocyt en granulocyt micropartikels toegenomen, terwijl het aantal circulerende endotheelcel micropartikels een trend vertoonde om hoger te zijn. Syncytiotrofoblast micropartikels konden niet worden geïdentificeerd, doordat de syncytiotrofoblast antistof niet specifiek bleek te zijn. Aangezien wel van vrijwel alle circulerende micropartikels de cellulaire herkomst kon worden bepaald, kan de fractie van syncytiotrofoblast afkomstige micropartikels slechts een geringe fractie zijn.
In hoofdstuk 6 werd het effect van micropartikels, geïsoleerd uit het bloed van vrouwen met preclampsie en normaal zwangere vrouwen, op endotheelcel functie bepaald met behulp van een draadjes myograaf. Overnacht, maar niet één-uurs incubatie met een 5% oplossing van geïsoleerde preëclamptische micropartikels veroorzaakte een verminderde bradykinine afhankelijke relaxatie in geïsoleerde myometrium vaten, in tegenstelling tot incubatie met normaal zwangere micropartikels. Als werd geïncubeerd met 5% preëclamptisch plasma (met daarin micropartikels) vonden we geen beschadigend effect. Het lijkt er dus op dat preëclamptische micropartikels een beschadigend effect hebben op endotheelcel functie, maar dat de aanwezigheid van plasma dit beschadigende effect voorkomt.
In hoofdstuk 7 wordt een studie gepresenteerd waarin werd bestudeerd of de fosfolipiden samenstelling van micropartikels een rol speelt in het veroorzaken van endotheelcel dysfunctie in geisoleerde myometrium vaatjes na incubatie met micropartikels van vrouwen met preëclampsie. Circulerende micropartikels bestonden voornamelijk uit fosfatidylcholine en kleinere hoeveelheden sfyngomyeline, fosfatidylethanolamine, fosfatidylinositol and lyso-fosfolipiden, zoals met ‘high performance thin layer chromatography’ werd bepaald. Lyso-fosfatidylcholine was verlaagd in normale zwangerschap en in preëclampsie. We vonden geen grote verschillen in de fosfolipiden samenstelling van circulerende micropartikels tussen vrouwen met preëclampsie en normaal zwangere vrouwen. Overnacht incubatie met micropartikels van vrouwen met preëclampsie leidde tot een verminderde bradykinine afhankelijke relaxatie in geisoleerde myometrium vaatjes in een draadjes myograaf, in tegenstelling tot micropartikels van normaal zwangere en niet zwangere vrouwen.
Hoofdstuk 8 beschrijft een studie waarin werd onderzocht of de stollingsactivatie in de zwangerschap en de toegenomen stollingsactivatie in preëclampsie het resultaat zijn van een toegenomen trombine productie door het plasma zelf of door de micropartikels erin. We vonden een verhoogde geactiveerd proteine C resistentie in zowel normale zwangerschap als in preëclampsie. In de zwangerschap kon geactiveerd proteine C resistentie de stollingsactivatie verklaren. In preëclampsie was het trombine genererende vermogen van het plasma nog verder toegenomen, onafhankelijk van de geactiveerd proteine C resistentie. Het trombine genererend vermogen van micropartikels was vergelijkbaar in niet zwangeren, zwangere vrouwen en in vrouwen met preëclampsie, hoewel de trombine generatie via verschillende paden werd verricht.

Deel III
Deel III concentreert zich op vaatdysfunctie in de weerstandsvaten in preëclampsie. Er worden 3 studies beschreven, die de vaatfunctie van weerstandsvaatjes in preëclampsie bestudeerden.
In hoofdstuk 9 wordt een studie beschreven waarin de karakteristieken van gladde spiercel functie in geïsoleerde subcutane weerstandsvaatjes van vrouwen met preëclampsie, normaal zwangere en niet zwangere vrouwen werden bepaald in een perfusie myograaf. We vonden geen verschillen tussen de verschillende groepen in basale vaattonus, constrictor en myogene responsen. De calcium gevoeligheid van de contractiele elementen was echter wel significant verhoogd in vrouwen met preëclampsie. Gladde spiercelfunctie lijkt dus veranderd te zijn in preëclampsie.
In hoofdstuk 10 onderzochten we of er remodeling optreedt in weerstandsvaatjes in preëclampsie. Om dit te onderzoeken bepaalden we de passieve mechanische eigenschappen van subcutane weerstandsvaatjes van vrouwen met preëclampsie, normaal zwangere en niet zwangere vrouwen in een druk myograaf. Er waren geen verschillen in passieve druk-diameter curves en in de vaatwand dikte-lumen verhoudingen tussen de groepen. In afzonderlijke groepen vrouwen werden de concentraties en de activiteit van matrix metalloproteinase-2 en -9 bepaald, enzymen die betrokken zijn bij vaatwand remodeling, met behulp van zymografie. De concentraties actief matrix metalloproteinase-9 waren verhoogd in normaal zwangere vrouwen en nog verder verhoogd in vrouwen met preëclampsie, hetgeen een aanwijzing vormt dat er remodeling optreed ergens in de vaatboom van vrouwen met preëclampsie.
In hoofdstuk 11 beschrijven we vaatdysfunctie in geïsoleerde myometrium vaatjes van vrouwen met preëclampsie en we testen of de vaatfunctie verbeterd kan worden door de vaatjes te incuberen met oestrogenen in een druk myograaf. We vonden verminderde flow afhankelijke en bradykinine afhankelijke dilatatie en een verhoogde myogene tonus bij hogere drukken in vaatjes van vrouwen met preëclampsie. Door deze vaatjes gedurende drie uur te -oestradiol werd de flow afhankelijke dilatatie verbeterd enbincuberen met 17 nam de myogene tonus bij hogere drukken af. De verminderde bradykinine -oestradiol.bafhankelijke dilatatie werd niet verbeterd door incubatie met 17

Deel IV
In deel IV, hoofdstuk 12, worden de belangrijkste conclusies van de verrichte studies besproken. De belangrijkste conclusies van dit proefschrift zijn:
1. Micropartikels zijn een goede kandidaat voor de onbekende circulerende factor in het maternale bloed, die betrokken is bij de pathogenese van vaatdysfunctie in preëclampsie.
2. Niet alleen endotheelcel karakteristieken, maar ook gladde spiercel karakteristieken zijn veranderd in preëclampsie. Vaatfunctie kan, in ieder geval gedeeltelijk, worden verbeterd door behandeling met oestrogenen.
De hypothese over de rol van micropartikels in het ontstaan van vaatdysfunctie in preëclampsie, die naar aanleiding van de resultaten van dit proefschrift is geformuleerd, wordt gepresenteerd en besproken. Circulerende leukocyten micropartikel aantallen zijn verhoogd in preëclampsie. Deze micropartikels kunnen afkomstig zijn van leukocyten, die geactiveerd raken tijdens passage door de preeclamptische placenta of van leukocyten uit de preeclamptische placenta, die daar in verhoogde aantallen aanwezig zijn. Deze micropartikels kunnen dan of aan andere cellen hechten, waardoor die worden aangezet tot micropartikel generatie, of ze kunnen direct aan het endotheel binden en daar endotheelcel dysfunctie veroorzaken. Toekomstig onderzoek zal opheldering moeten verschaffen of leukocyten micropartikels inderdaad de schadelijke subgroep vormen, hoe en wanneer deze schadelijke micropartikels worden gevormd, hoe zij hun effect uitoefenen en welke componenten betrokken zijn bij het uitoefenen van dit effect. Na opheldering van de rol van micropartikels in de pathogenese van preëclampsie, zullen er specifieke therapeutische strategieën moeten worden ontwikkeld, die zich direct richten op het voorkomen of behandelen van de effecten van micropartikels.
Het feit dat niet alleen de endotheel- maar ook de gladde spiercel functie is veranderd in preëclampsie, kan ook consequenties hebben voor de therapeutische strategie. Studies naar de effectiviteit van behandelingsstrategieen gericht op gladde spiercellen zijn dan ook nodig.