De  Robson ten group classification is een relatief nieuwe manier om na te gaan bij welke patiënten in een populatie sectio’s worden gedaan. Dit artikel toont de toepassing van de classificatie op de gegevens van een Nederlands ziekenhuis. Op deze manier naar sectioaantallen kijken lijkt een nuttige aanvulling op de VOKS2i- en LVR-rapportages. Inleiding Bij het beoordelen van de kwaliteit van werken op een verloskundige afdeling speelt het aantal per jaar verrichte sectio’s een belangrijke rol. Dit blijkt onder andere uit het feit dat elke verloskundige afdeling ieder jaar vanuit de Verloskundige Onderlinge Kwaliteits Spiegel (VOKS2i) een bericht ontvangt waarin de aantallen sectio’s van de afdeling gestandaardiseerd worden vergeleken met die van andere afdelingen in Nederland. Hieruit blijkt of men veel, gemiddeld of weinig sectio’s verricht, maar niet waarom dit zo is. Om daar meer inzicht in te krijgen moet men meer weten over de samenstelling van de verloskundige populatie én de indicaties voor de sectio’s. Het is lastig dit overzichtelijk te doen. Een goede eerste stap is de populatie van bevallen vrouwen in te delen volgens de classificatie van Robson, die in 2001 voor het eerst werd gepubliceerd. Deze classificatie deelt patiënten in tien groepen in aan de hand van criteria die voor het beleid durante partu van groot belang zijn. Per patiëntengroep kan worden berekend hoeveel sectio’s er zijn verricht en wat het aandeel van de groep is in het totaal aantal sectio’s in de hele populatie. Zo ontstaat een goed inzicht bij welk soort patiënten men veel of weinig sectio’s doet. Dit artikel laat zien hoe de Landelijke Verloskundige Registratie (LVR) gegevens van een ziekenhuis kunnen worden gebruikt om de robsonclassificatie te maken, hoe het resultaat van de classificatie er uitziet en hoe men in de loop van de tijd het aantal sectio’s per groep kan
volgen.

Patiëntengegevens
De patiëntengegevens zoals die in Ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen van 2002 tot en met 2007 zijn ingevoerd in de LVR, zijn gebruikt om de classificatie van Robson te illustreren. Een kopie van deze gegevens is in ons ziekenhuis opgeslagen in een database van Mosos-p. Deze gegevens kunnen worden vertaald naar het Microsoftprogramma Excel waarbij tabellen ontstaan waarin voor elke moeder pariteit, zwangerschapsduur en andere LVR-gegevens zijn weergegeven. Op sommige punten zijn de LVR-gegevens gedetailleerder dan nodig voor de robsonclassificatie en moeten worden vereenvoudigd. Zo werden alle verschillende vormen van inleiding samengebracht onder ‘inleiding’ en de verschillende liggingen bij de baring onder ‘hoofdligging’, ‘stuit’ of ‘anders’. Moeders en sectio’s van een meerling werden maar eenmaal geteld. Een probleem was dat de LVR het gegeven ‘sectiolitteken’ niet dwingend op één plaats vastlegde. In onze gegevens werden de patiënten met een litteken teruggevonden onder de LVR-kopjes ‘reden van verwijzing’ en ‘indicatie inleiding of primaire sectio’. De som hiervan levert aannemelijke aantallen op. In Excel is het vervolgens goed mogelijk de moeders te sorteren naar pariteit en dergelijke en zo in de tien groepen van de robsonclassificatie onder te brengen. Voor dit artikel is uitsluitend gebruikgemaakt van de gegevens in de database; statussen zijn niet geraadpleegd.

De robsonclassificatie
Robson classificeert vrouwen die bevallen zijn – en dus niet kinderen zoals in de LVR – in tien groepen aan de hand van een aantal eenvoudige, voor het beleid durante partu relevante kenmerken:
1.  eenling – meerling;
2.  hoofdligging – stuitligging – anders;
3.  vóór 37 weken – na 37 weken;
4.  nullipara – multipara zonder sectiolitteken – multipara met litteken;
5.  spontaan begin van de baring – inleiding of primaire sectio.

Aan de hand van deze kenmerken worden de tien groepen van de classificatie geformeerd. Zo bevat groep 1 alle nulliparae met een eenling in hoofdligging die na 37 weken spontaan in partu kwamen en groep 2 de nulliparae met een eenling in hoofdligging na 37 weken die werden ingeleid of een primaire sectio ondergingen. De kenmerken van alle tien groepen worden in de tweede kolom van tabel 1 beschreven. Omdat voor een globaal overzicht de classificatie in tien groepen te gedetailleerd is, werden groepen gecombineerd. De groepen 1 en 2 werden zo gecombineerd tot nulliparae met hoofdligging. De combinatie van groepen 3 en 4 werd multiparae met hoofdligging zonder litteken. De multiparae met hoofdligging en litteken bleven afzonderlijk in groep 5. Omdat de volledige benamingen van de groepen erg lang zijn, zijn hier de kenmerken ‘met eenling’ en ‘na 37 weken’ weggelaten. De groepen 6 en 7 bevatten samen alle eenlingstuiten. De groepen 8-10 werden ten slotte samengebracht in een restgroep.

Samenvatting
Alle 3149 bevallingen in een klein Nederlands ziekenhuis tussen 2002 en 2007 werden geclassifceerd in  the Robson ten group classifcation. Voor elke groep werden het sectiopercentage en de bijdrage aan het totaal aantal sectio’s berekend. Over de gehele periode was voor alle patiënten samen het sectiopercentage 28%. Bij nulliparae à terme met een eenling in schedelligging werd 33% van alle sectio’s verricht, bij multiparae met een eenling in hoofdligging en sectiolitteken 22% en bij vrouwen met een eenling in stuitligging 20%. In de beschreven periode daalde het totale sectiopercentage van 31% naar 22%. De afname van het percentage sectio’s was het grootst bij multiparae met een eenling in hoofdligging en sectiolitteken en bij vrouwen met stuitligging. De bijdrage van andere groepen was veel kleiner. De classifcatie maakt het mogelijk te volgen welke patiënten een sectio ondergaan. Invoering in alle Nederlandse ziekenhuizen kan worden overwogen.