In de medische wereld wordt het steeds duidelijker datde periode rond de conceptie en de eerste maanden vande zwangerschap van belang zijn voor de uitkomsten vande zwangerschap en voor de gezondheid van het kind oplatere leeftijd[1]. Effectieve zorg in deze periode kan leidentot gezondheidswinst[2]. In Nederland leidt meer dan 20%van de zwangerschappen tot een miskraam, vroeg -geboorte of aangeboren afwijkingen[3]. In het KNOVstandpunt Preconceptiezorg wordt het probleem onderkenddat vrouwen die de meeste baat kunnen hebben bijpreconceptiezorg, degene zijn die minder gemakkelijkbereikt worden[2]. Hierbij moet gedacht worden aan vrouwenmet een lage sociale economische status en vrouwendie niet goed Nederlands spreken. In onderzoek naar heteffect van de publiekscampagne over foliumzuur in 1995blijkt bijvoorbeeld dat gemiddelde kennis en gebruik vanfoliumzuur rond de bevruchting zijn toegenomen[4].Echter, deze toename is vooral toe te schrijven aan hogeropgeleide vrouwen. Kennis over en gebruik van foliumzuuronder laag opgeleide vrouwen en allochtone vrouwenblijven laag en achter bij hoog opgeleide vrouwen.Uit onderzoek van TNO blijkt dat allochtone vrouwen welbelangstelling hebben voor preconceptiezorg. Wanneer deinhoud wordt aangepast op cultuurspecifieke informatie,zoals bijvoorbeeld over neef-nicht huwelijken en aanreligie ontleende leefregels, wordt preconceptiezorg aantrekkelijkervoor hen[5]. In dit onderzoek staat de vraagcentraal hoe verloskundigen er voor kunnen zorgen datpreconceptiezorg toegankelijk en effectief is voor autochtonevrouwen met een lage sociaal economische status(SES). Onder autochtoon wordt hier verstaan: eenpersoon van wie beide ouders in Nederland geboren zijn.Een lage SES wordt gedefinieerd als een opleidingsniveauvan lbo of lager.Voor dit onderzoek werd een onderzoeksmethodegebruikt die aansluit bij de theoriegerichte benaderingzoals Maso en Smaling (1998) beschrijven[6]. Dit is eenkwalitatieve onderzoeksmethode die gestuurd wordtdoor een theoretisch kader en gericht is op theorie -vorming en –toetsing.De kern van dit onderzoek wordt gevormd door semigestructureerdeinterviews met twaalf autochtonevrouwen met een lage Sociaal Economische Status (SES).Zij werden persoonlijk benaderd via het consultatie -bureau in een achterstandswijk in Utrecht. Twee vrouwenbleken een mbo-opleiding gevolgd te hebben; dezeinterviews zijn niet meegenomen in de analyse. Allevrouwen hadden een of meerdere kinderen en erbestond een wens om nogmaals zwanger te worden.Als voorbereiding op de interviews vond een literatuuronderzoekplaats en een oriënterend vooronderzoek bijverloskundigen werkzaam in een achterstandswijk.De interviewvragen waren gericht op het verkrijgen vaninzicht in het gedrag van vrouwen rondom hun zwangerschapen de factoren die dit gedrag beïnvloeden. Metpreconceptiezorg wil men immers invloed uitoefenen opde relatie tussen gedrag en gezondheid. Om het gedragvan vrouwen te begrijpen en te onderzoeken hoe hetgedrag te beïnvloeden is, werd het zogenaamde ASEmodelals gedragsverklarend model gehanteerd. Ditmodel gaat er vanuit dat attitude (A), sociale invloed (S)en het vertrouwen in de eigen effectiviteit (E) de intentiebepalen om gedrag al dan niet aan te passen of te veranderen.Vervolgens kunnen verschillende omstandig -heden of factoren de persoon belemmeren of stimulerenhaar intentie om te zetten in het gewenste gedrag.De dataverzameling en analyse vonden plaats in drierondes. In de eerste ronde zijn twee vrouwen geïnterviewd.Daarna zijn de interviews letterlijk uitgeschreven,gecodeerd en is een eerste analyse gedaan. De tweedeinterviewronde bestond uit drie gesprekken, wederomgevolgd door de analyse. Daarna werd geïnterviewdtotdat de gesprekken geen nieuwe inzichten opleverden.Boeije spreekt in dit verband van inhoudelijke verzadiging[8].In dit onderzoek staat de vraag centraal hoe verloskun -digen er voor kunnen zorgen dat preconceptiezorgtoegankelijk en effectief is voor autochtone vrouwen meteen lage sociaal economische status. Bij het aanbiedenvan pcz vanuit de reguliere zorgverlening, gaat men uitvan vraaggerichte zorg. De cliënt met een kinderwenskomt bij de zorgverlener voor advies over hoe zij gezondzwanger kan worden.In dit onderzoek wordt duidelijk dat vrouwen met eenlage SES veelal ongepland zwanger worden. Daarnaastblijken veel vrouwen beperkte kennis te hebben overhet belang van een gezonde leefstijl voor de foetaleontwikkeling. Het is dan ook niet zo vreemd dat zij somstwijfelen aan het effect van een preventieve maatregel.Daarnaast hebben ze weinig vertrouwen in de invloeddie zij zelf hebben op hun gezondheid en leven.Vrouwen staan dan ook ambivalent tegenover preventiefgedrag. Hierbij speelt het gebrek aan kennis een rol maarook de sociale steun voor gewenst gedrag is lang nietaltijd aanwezig. In gesprek met de interviewster over huneigen ervaringen in de zwangerschap, tonen deze vrouwenwel degelijk interesse in informatie over een gezondeleefstijl. Het is hoopvol dat er wel een informatiewensis maar de doelgroep zal echter eerst actief moetenworden benaderd om uiteindelijk een zorgvraag tekunnen generen. In de onderzoekspopulatie zijn veelzwangerschappen ongepland tot stand gekomen.Dit is een belangrijke belemmering voor het geven enontvangen van pre conceptionele adviezen.Om preconceptiezorg toegankelijk te maken voor dezedoelgroep zal pcz gekoppeld moeten worden aan anticonceptiezorg.Dit sluit ook aan bij de behoefte vanvrouwen; in dit onderzoek blijkt er veel behoefte aaninformatie over anticonceptie te zijn. Willen verloskun -digen deze groep meisjes en vrouwen bereiken, dan zaldeze zorg op vmbo-scholen moeten plaatsvinden.Daarmee zal het aanbod aan reproductieve gezondheidszorgdie de laatste jaren verdwenen is door het wegvallenRutgershuizen en vrouwengezondheidscentra, weerhersteld kunnen worden[11]. Pcz op vmbo-scholen zal eenbijdrage kunnen leveren aan een daling van ongeplandezwangerschappen en betere uitkomsten. Om eengecoördineerd beleid neer te zetten is het aan te bevelenom bij de doelgroep de verloskundige hulpverleners,die betrokken zijn bij preconceptiezorg en zwangerschapsbegeleidingook in te zetten voor voorlichtingop scholen en voor anticonceptiezorg. Zo kan het vertrouwenin de verloskundige hulpverlener toenemen,waardoor overgang van anticonceptiezorg naar pre -conceptiezorg zo klein mogelijk wordt.Het mag duidelijk zijn dat de verloskundige een belang -rijke bijdrage kan leveren aan een betere toegankelijkheiden effectiviteit van preconceptiezorg voor autochtonevrouwen met een lage SES. Daarvoor zal uitbreiding vanhet takenpakket van de verloskundige met het verstrekkenvan anticonceptie, noodzakelijk zijn en herziening vanhet deskundigheidsgebied van de verloskundige moetenplaatsvinden.