Achtergrond: Een stuitligging bij geboorte komt voor bij 3-5% van de zwangeren en geeft een verhoogd risico op maternale en neonatale complicaties. Beschreven risicofactoren voor een stuitligging zijn vroeggeboorte, hoge maternale leeftijd, roken, overgewicht, uterus afwijkingen en nulli-pariteit. Deze risicofactoren verklaren slechts 15% van de stuitliggingen. Een afwijkende schildklierfunctie, met name verhoogde levels van thyroid stimulerend hormoon (TSH), is ook beschreven als een mogelijke risicofactor. Hier is echter nog weinig onderzoek naar gedaan. Er zijn 2 mogelijke verklaringen, ten eerste zouden hoge TSH levels de motorische ontwikkeling van de foetus vertragen waardoor deze te weinig beweegt. Deze bewegingen zijn nodig zodat de foetus in de juiste hoofdligging komt te liggen aan het einde van de zwangerschap. De andere verklaring is dat door een suboptimale schildklierfunctie van de zwangere, de myometrische contractiliteit van de uterus verminderd is. Deze contracties duwen het kind in de goede positie. Op dit moment worden in Nederland zwangeren niet gescreend op schildklierafwijkingen.

Methode: Wij onderzochten de relatie tussen TSH en vrije T4 (FT4), gemeten in bloed afgenomen tijdens het eerste prenatale consult (range 5-37, mediaan 13 weken), en stuitligging bij geboorte in 3347 zwangere vrouwen (ABCD-studie, inclusie 2003-2004). Informatie over stuitligging werd verkregen door koppeling met de perinatale registratie Nederland (PRN). Maternale leeftijd, pariteit, sociaal economische status en zwangerschapsduur bij bevalling waren geassocieerd met stuitligging en werden als covariaten meegenomen in de analyses.

Resultaten: De prevalentie van stuitligging was 5%. Verhoogde TSH levels (>97.5ste percentiel; >3.53 mIU/L) waren geassocieerd aan een verhoogde kans op een stuit ligging (aOR 2.32, CI 1.1–4.8, p=0.03) vergeleken met euthyroid levels (TSH tussen 2.5ste en 97.5ste percentiel). Trimester specifieke analyses lieten zien dat verhoogde TSH levels in the tweede trimester sterk geassocieerd waren met een verhoogd risico op een stuitligging (aOR 3.7, CI 1.7–7.8, p = 0.001). Ook waren lage FT4 levels in het tweede trimester (<2.5th percentiel; <6.7 pmol/L) geassocieerd met een stuitligging (aOR 2.5, CI 1.0–6.3, p = 0.04). De aantallen in het eerste en derde trimester waren te klein om betrouwbare uitspraken te kunnen doen.

Conclusie en Implicaties : Verhoogde TSH en verlaagde FT4 levels in het tweede trimester van de zwangerschap zijn geassocieerd met een verhoogd risico op een stuitligging. Meer onderzoek is nodig in een groter cohort met herhaalde schildkliermetingen tijdens de zwangerschap om uitspraken te kunnen doen over de klinische relevantie van een suboptimale schildklier functie in elk trimester voor de kans op een stuitligging. Als deze resultaten worden bevestigd, dan zou screening en behandeling van suboptimale schildklierfunctie tijdens de zwangerschap het risico op een stuitligging met bijbehorende complicaties kunnen verminderen.