Eén van de speerpunten van de stuurgroep Zwangerschap en geboorte betreft ‘Samen verantwoordelijk’. Hieronder wordt verstaan dat alle professionals een netwerk vormen om samen een zo gezond en veilig mogelijke zorg rond zwangerschap en geboorte te bieden. Goede samenwerking is een van de pijlers van goede gezondheidszorg. Het gaat daarbij niet alleen om samenwerking tussen professionals van een zelfde beroepsgroep, maar ook over samenwerking tussen beroepsgroepen en samenwerking tussen zorgverlener en patiënt. Situaties waarbij de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van patiënten in het geding is, zijn veelal terug te voeren op een gebrekkige samenwerking. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Raad voor Volksgezondheid en Zorg nadrukkelijk aandacht vraagt voor ‘samenwerken’ in de opleiding van artsen. De rol van ‘samenwerker’ is namelijk één van de zeven CanMEDS-competenties die als uitgangspunt dienen voor de huidige opleiding van artsen. Ter bevordering van de samenwerking met andere beroepsgroepen wordt al sinds 2005 in het curriculum voor de opleiding tot gynaecoloog (Herziening Opleiding Obstetrie en Gynaecologie, HOOG) een eerstelijns-verloskundigezorgstage vermeld. Onduidelijk is echter of er zeven jaar na de invoering van HOOG dergelijke stages in het land zijn geëffectueerd. In dit artikel geven wij de resultaten van een recente evaluatie van het aantal opleiding ziekenhuizen waar een eerstelijns-verloskundigezorgstage is geëffectueerd. Tevens geven wij een voorbeeld van mogelijke implementatie van deze stage.

Ter inventarisatie van het aantal geëffectueerde stages in de eerstelijns verloskundige zorg voor AIOS werden alle (waarnemend) opleiders van ziekenhuizen met de opleiding Obstetrie en Gynaecologie benaderd. De contactpersonen werden geïdentificeerd via een overzicht van opleidingsplaatsen zoals
geregistreerd bij de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG)*. Deze contactpersonen werden in december 2011 via e-mail benaderd voor deelname aan een enquête waarin de volgende vragen werden gesteld:
1. Wordt er in uw kliniek een eerstelijns-verloskundigezorgstage aangeboden aan de AIOS?
2. Is er een stageplan en mogen wij deze inzien?
Bij geen respons na vier weken werd telefonisch contact gezocht en/of een herinneringsmail gestuurd. In die klinieken die de mogelijkheid bieden voor het lopen van een eerstelijns-verloskundigezorgstage werd ter aanvulling gevraagd hoeveel AIOS er de afgelopen jaren deze stage hebben doorlopen.

Van de 47 ziekenhuizen met de medische vervolgopleiding tot gynaecoloog antwoordden negen ziekenhuizen dat er in hun ziekenhuis een mogelijkheid is tot het lopen van een eerstelijnsverloskundigezorgstage (19%). In zes van die ziekenhuizen is er geen stageprotocol en kan de stage adhoc geregeld worden op initiatief van de AIOS. In drie ziekenhuizen is sprake van een stage die op papier geëffectueerd is, in twee ziekenhuizen is de stage opgenomen in het lokale opleidingsplan en in één ziekenhuis is een protocol aanwezig. Helaas zijn de stageplannen niet ingezien. Tevens is bij de negen ziekenhuizen met een stagemogelijkheid niet bijgehouden hoeveel AIOS tussen 2005 en 2012 een stage in de eerste lijn hebben doorlopen.

Uit onze landelijke inventarisatie blijkt dat in weinig opleidingsziekenhuizen een stage in de eerstelijns verloskundige zorg voor AIOS is geëffectueerd. Daarbij is dat meestal ad hoc en op initiatief van de betreffende AIOS. Het hierboven beschreven voorbeeld van het UMC St. Radboud illustreert hoe een stageplan met duidelijk omschreven afspraken over leerdoelen, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid een houvast biedt voor de borging van een veilig klimaat voor verloskundige, AIOS en patiënt. Wellicht kan dit als voorbeeld dienen voor andere klinieken om deze stage mogelijkheid structureel aan te bieden aan de AIOS. Mogelijke oorzaken van het niet effectueren van de stages zijn onbekend, maar wellicht liggen de drukin opleidingseisen, recente ontwikkelingen in opleidingstructuur, spanningen in het verloskundige veld, organisatorische problemen en/of gebrek aan aantoonbare meerwaarde van een dergelijke stage hieraan ten grondslag.

Om hier nader onderzoek naar te doen is recent in samenwerking met onderzoekers van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis/VUMC onder zowel AIOS als verloskundigen een evaluatie gestart naar de barrières en verwachtingen van een dergelijke stage en de samenwerking tussen beide beroepsgroepen in het algemeen. Wij hopen in de nabije toekomst de resultaten te presenteren van deze evaluatie als ook verslag te doen van de ervaringen betreffende de lokaal gelopen stages.